Orthopedagogiek Hoorcollege’s/kennisclips
HC 1 – 19-04-22,
Marjolein Looijen
Stof: basisboeken en artikelen zijn tentamenstof. Naast ook de kennisclips en collegestof.
Geschiedenis en identiteit van de orthopedagogiek
Orthopedagogiek: pedagogiek van de problematische opvoedingssituatie waarbij de gebruikelijke
opvoedingsmethoden en opvoedingsmiddelen niet voldoende toereikend zijn. Niet alleen het individu,
maar ook omgevingsfactoren.
3 vragen komen terug tijdens de PGO aan bod.
- wat is er aan de hand?
Op het gebeid van stoornissen: Ontwikkeling, gedrag, persoonlijkheid, leren.
Wat zijn de kenmerken: voorbeelden van gedrag, kernelementen. Belangrijk om te kijken naar de
verschillen en de overeenkomsten.
Bij stoornissen: wat zijn kenmerken en Differentiaal diagnostiek en comorbiditeiten
- waar komen deze problemen vandaan?
Kunnen enorm verschillende verklaringen voor zijn.
Wat is de functie van het probleemgedrag?
- wat kunnen we er aan doen?
Verschillende verklaringen vragen verschillende behandelingen
DSM: diagnostic & statistical Manual of Mental Disorders
- diagnostisch handboek
- classificatie systeem voor psychische stoornissen
- v.a. 2017 leidend bij de bepaling van verzekerde zorg: alleen met een diagnose heb je recht op zorg.
Ontstaan DSM: ontstaan vanuit een poging om over het zelfde te kunnen praten.
IN DSM II gedragsstoornissen en adolescenten.
In DSM III assen en lijst met observatie criteria.
In DMS V geen assen meer.
BELANGRIJK: tijdsgeest, er werd in de DMS I heel anders gekeken naar stoornissen. Bij I en II
homoseksualiteit als stoornis, nu allang niet meer.
Voorbeeld autisme: I als schizofrene stoornis voor pubertijd, nu een ASS, alle categorieën vallen
hieronder.
Kritische kanttekeningen:
- ontstaan van valse epidemieën bijv. autisme, ADHD. Termen veranderen en andere criteria, dus
meer mensen met ADHD bijv. daarom lijkt het meer, maar is niet persé zo omdat er andere
uitgangspunten worden genomen.
- medicalisering van normaliteit volgens DSM V meer mensen met ADHD dan bij DMS IV, dus mogelijk
meer behoeften aan behandeling. Vraag is: gaan we niet doorslaan hierin. Zijn er banden met de
farmaceutische industrie?
- gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing bij nieuwe categorieën soms weinig onderzoek naar
gedaan, wat zorgt voor weinig onderbouwde stoornissen.
Suggestie voor toekomst: brede syndromen, minder in hokjes denken
,Wees zelf ook kritisch!
Classificatie: generaliserend op groepsniveau
Diagnose: individueler en persoonlijk op basis van specifieke ervaringen en context.
Kennisclip probleem 1
Persoonlijkheidsstoornissen
Normale, abnormale en gestoorde persoonlijkheid
Abnormale: extreme positief of afwijking van het gemiddelde op de 5 dimensies van normale
persoonlijkheid(big 50) Verschil is dus puur kwantitatief
Gestoorde persoonlijkheid: meer dan alleen statistische afwijking. Wordt van gesproken als er sprake is
van een substantiële beperkingen in het functioneren op gebied van het zelf (bijv. identiteit) en op het
gebeid van relaties (bijv. empathie). Kwalitatief anders dan normale persoonlijkheid.
Persoonlijkheidsstoornis = psychische aandoening waarbij dagelijks functioneren ernstig wordt verstoord
door beperkingen in functioneren van de persoonlijkheid (m.b.t het zelf en intermenselijk functioneren)
en door een afwezigheid van pathologische persoonlijkheidskenmerken.
- individuele problemen: bijv. problemen met de identiteit zoals geen duidelijke afbakingen tussen het
zelf en anderen of een instabiel gevoel van eigenwaarde. Daarnaast problemen op gebied van zelfsturing
zoals problemen met nastreven van coherente en betekenisvolle levensdoelen of een beperkte reflectief
vermogen.
- intermenselijk functioneren: bijv. problemen met het tonen van empathie, of intimiteit
DMS V criteria:
A. Een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat duidelijk afwijkt van wat
binnen de cultuur van de betrokkene wordt verwacht. Dit patroon komt op twee (of meer) van de
volgende terreinen tot uiting:
1. Cognities (manieren van waarnemen en interpreteren van zichzelf, anderen en
gebeurtenissen).
2. Affectiviteit (de variëteit, intensiteit, labiliteit en adequaatheid van de emotionele
reacties).
3. Interpersoonlijk functioneren.
4. Impulsbeheersing.
B. Het duurzame patroon is inflexibel en komt tot uiting in een breed scala van persoonlijke en
sociale situaties.
C. Het duurzame patroon veroorzaakt in klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het
sociale en beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen.
D. Het patroon is stabiel en van lange duur, en het begin ervan kan worden herleid tot op zijn laatst
de adolescentie of de jongvolwassen leeftijd.
E. Het duurzame patroon kan niet beter worden verklaard als een uiting of gevolg van een andere
psychische stoornis.
F. Het duurzame patroon kan niet worden toegeschreven aan de directe fysiologische effecten van
een middel (een drug of medicatie) of aan een somatische aandoening (zoals een
schedeltrauma).
11 verschillende persoonlijkheidscriteria onderscheiden.
In de populatie van jeugdigen heeft ong. 11% ten minste 1 persoonlijkheidsstoornis. In klinische
populaties is dit ruim 40%. Voor specifieke pers. Lopen de prevalenties wat uit een, borderline heeft de
hoogste prevalentie, ong. 20% in klinische populatie
Borderline:
- instabiele relaties met anderen
- instabiel zelfbeeld
, - ervaren sterke stemmingswisselingen
- impulsief
- problemen beginnen op jongvolwassen leeftijd én zijn aanwezig in verschillende contexten.
DSm V criteria: minstens aan 5 criteria voldoen.
Een diepgaand patroon van instabiliteit in intermenselijke relaties, zelfbeeld en affecten en van duidelijke
impulsiviteit, beginnend in de vroege volwassenheid en tot uiting komend in diverse situaties, zoals blijkt
uit vijf (of meer) van de volgende kenmerken:
krampachtig proberen te voorkomen om feitelijk of vermeend in de steek gelaten te worden.
een patroon van instabiele en intense intermenselijke relaties gekenmerkt door wisselingen
tussen overmatig idealiseren en kleineren.
identiteitsstoornis: duidelijk en aanhoudend instabiel zelfbeeld of zelfgevoel
impulsiviteit op ten minste twee gebieden die in potentie betrokkene zelf kunnen schaden
(bijvoorbeeld: geld verkwisten, seks, misbruik van middelen, roekeloos autorijden, vreetbuien).
recidiverende suïcidale gedragingen, gestes of dreigingen, of automutilatie
affectlabiliteit als gevolg van duidelijke reactiviteit van de stemming (bijvoorbeeld periodes van
intense somberheid, prikkelbaarheid of angst, meestal enkele uren durend en slechts zelden
langer dan een paar dagen)
chronisch gevoel van leegte
inadequate, intense woede of moeite om kwaadheid te beheersen (bijvoorbeeld frequente
driftbuien, aanhoudende woede of herhaaldelijke vechtpartijen).
Voorbijgaande, aan stress gebonden paranoïde ideeën of ernstige dissociatieve verschijnselen.
Zeer heterogene groep, wel 4 probleemgebieden te onderscheiden:
- affectregulatie: sterk wisselende en snel opeenvolgende stemmingen/emoties. Stemming is
overwegend somber, wel momenten van hypomane vrolijkheid en energie.
- intermenselijke relaties: vaak instabiele en intense relaties, waarbij er perioden zijn van de ander
idealiseren maar ook perioden van de ander kleineren, deze overgang kan heel plotseling zijn. Hebben
een sterke angst om in de steek gelaten te worden.
- impulsbeheersing: sterk impulsief gedrag op meerdere terreinen, gebrek aan inhibitie kan leiden tot
onverwachte woede uitbarstingen, vechtpartijen, verspilling geld, overmatig middelengebruik, eetbuien
en risico seksueel gedrag.
- cognitieve stoornissen: vaak paranoïde ervaringen, hallucinaties en dissociatieve klachten.
Jongens: meer externaliserend een boos gedrag
Meisjes: meer internaliserend gedrag en emotioneel dramatisch gedrag
Link tussen persoonlijkheid en BPS
BPS hoge scores op neuroticsisme en lage scores op altruïsme. Erg emotioneel instabiel en moeilijk in
staat om de belangen van de ander boven hun eigen belangen te plaatsen.
HC 2 - 26-04-22
Jeanette Rosbach
Orthopedagogiek/ leerproblemen
uitgangspunten in de pedagogiek: HGW en HGD
Onderwijs:
meeste kinderen gaan naar het regulier onderwijs.
als dat niet lukt: Speciaal onderwijs (SO) & speciaal basis onderwijs (SBo)
SO onderverdeeld in 4 clusters: 1) blinde/slechtziende, 2) slechthoordende/spraaktaal ontwikkeling, 3)
Lichamelijk en/of verstandelijke beperkte kinderen, 4) leerlingen met pcyhische stoornis/
gedragsproblemen.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur MarijkedeJong. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €10,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.