MOTIVATIE EN EMOTIE
INHOUDSOPGAVE
1. wetenschappelijk cyclus toegepast op motivatie ........................................................................................ 5
2. procestheorieën ....................................................................................................................................... 10
2.1 neobehavioristische theorie ........................................................................................................................ 10
2.2 drive-theorie................................................................................................................................................ 11
2.3 arousal-theorie............................................................................................................................................ 14
2.4 incentive theorie ......................................................................................................................................... 17
2.5 expectancy-value theorie ............................................................................................................................ 18
2.6 feedback-theorie ......................................................................................................................................... 24
2.5/2.6 expectancy-value theorie + feedback theorie ....................................................................................... 24
2.7 wil-theorie ................................................................................................................................................... 25
2.8 dual-proces theorie ..................................................................................................................................... 29
2.9 samenvatting van alle procestheorieën ...................................................................................................... 33
3. inhoudstheorieën ..................................................................................................................................... 34
3.1 prestatistiedoeltheorie ................................................................................................................................ 35
3.2 identiteitsdoeltheorie = ZELF-IDEAALTHEORIE ............................................................................................ 44
3.3 zelfdeterminatietheorie = zdt ...................................................................................................................... 45
1. wetenschappelijke cyclus toegepast op emotie ........................................................................................ 57
2. emotietheorieën ...................................................................................................................................... 59
2.0 voorlopers: darwin, james ........................................................................................................................... 61
2.1 evolutionaire theorie (Tomkins, Izard, Ekman en Panksepp) ...................................................................... 64
2.2 netwerktheorie............................................................................................................................................ 73
2.3 appraisaltheorie .......................................................................................................................................... 76
2.4 psychologische constructivistische theorie ................................................................................................. 82
2.5 doelgerichte theorie .................................................................................................................................... 87
Ppts er telkens bijnemen
1
,DEEL 1: WETENSCHAPPELIJKE CYCLUS
We leggen eerst uit hoe de ontwikkeling van wetenschappelijke theorieën in het algemeen vaak verloopt.
Vervolgens passen we dit toe op motivatietheorieën en op emotietheorieën.
Theorieën leveren verklaringen voor fenomenen.
• Een verklaring is een activiteit waarbij een explanandum (te verklaren fenomeen) gelinkt wordt aan een
explanans (verklarend feit).
• Verklaring = activiteit waarbij een explanandum, te verklaren fenomeen, gelinkt wordt aan een
explanant, verklarend feit
• Bv. het fenomeen van water (explanandum) kan gelinkt worden aan H2O (explanans).
Het verklaren van een fenomeen vraagt 2 stappen:
1. De afbakening of definitie van het explanandum
2. De zoektocht naar een explanans
Deze stappen maken deel uit van een cyclus met de volgende 4 stappen:
1. Voorlopige afbakening of werkdefinitie van het explanandum.
a. Starten met voorlopige Werkdefinitie = descripitief (beschrijft hoe mensen een term begrijpen
in het dagelijks leven
b. Deze bestaat vaak uit een lijst van oppervlakkige kenmerken.
c. Bv. water is vloeibaar, helder, geurloos, het loopt in rivieren en valt uit de lucht.
2. Ontwikkelen van een verklaring waarin het explanandum gelinkt wordt aan een explanans.
a. Bv. ontdekking dat de moleculaire structuur van water gelijk is aan H2O
3. Testen van de verklaring in empirisch onderzoek:
a. Bv. staaltjes van water worden genomen volgens de werkdefinitie en er wordt onderzocht of
de moleculaire structuur van deze staaltjes inderdaad gelijk is aan H2O.
4. Als dit voldoende bevestigd is, kan het explanans uiteindelijk deel worden van de definitie van het
fenomeen waar het de voorlopige kenmerken vervangt. We spreken nu van een wetenschappelijke
definitie.
a. Bv. in de plaats van water af te bakenen als heldere, geurloze vloeistof, wordt het nu
gelijkgesteld met H2O.
Deze cyclus kan herhaald worden vanaf Stap 2 zodat de definities en verklaringen progressief verscherpt worden.
Eens er een wetenschappelijke definitie is waarover redelijke consensus bestaat, kan deze gebruikt worden om
nieuwe predicties over het fenomeen te maken.
• Ofwel over het fenomeen zelf ofwel over hoe het fenomeen andere fenomen beïnvloedt
• Bv. men kan nagaan bij hoeveel graden Celsius water verdampt of bevriest.
• Zo laat de wetenschappelijke definitie toe meer precieze kennis te komen over het fenomeen.
• Er zijn verschillende types van definities en verschillende types van verklaringen
2
,Types van definities
• Een werkdefinitie is vaak een descriptieve definitie: een beschrijving van de manier waarop leken in het
dagelijkse leven een term gebruiken.
• Een wetenschappelijke definitie is vaak een prescriptieve definitie: een definitie waarin
wetenschappers voorschrijven hoe een term gebruikt zou moeten worden.
• Intensionele definitie: stelt wat de noodzakelijke en voldoende condities zijn waaraan een exemplaar
moet beantwoorden om tot een set te behoren. Dit kan één conditie zijn die zowel noodzakelijk als
voldoende is (bv. H2O) of een set van noodzakelijke condities die samen voldoende zijn.
• Extensionele definitie: somt alle exemplaren op die in de set zitten.
• Intensionele en extensionele definities zijn mutueel afhankelijk.
o Bv. de set met de intensie “alle getallen tussen 3 en 8” fixeert de extensie van die set tot de
exemplaren “4, 5, 6, en 7” en vice versa. Het zegt welke exemplaren er in die set zitten
• Divisio-definitie: somt geen exemplaren op maar wel subsets binnen de set.
o Er zijn meerdere manieren om een set op te splitsen in subsets. Er zijn m.a.w. meerdere
manieren om een set intern te structureren. De keuze van de subsets kan gebeuren op basis
van meerdere kenmerken.
o Bv. de set “4, 5, 6, 7” kan opgesplitst worden in de subsets van kleine en grote getallen of in de
subsets van even en oneven getallen. à divisio
o Bv. subsets van auto’s kun je vormen op basis van kleur, paardenkracht, merk, grootte, enz.
o Wat je kiest is vaak afhankelijk van de context. De grootte van een auto is belangrijk als je een
grote familie moet vervoeren. De kleur kan belangrijk zijn als je een traditioneel huwelijk moet
organiseren.
• Intentionele en extensionele definities dienen om een set af te bakenen van andere sets
o Intensionele: best geschikt bij grote sets waarbij het niet mogelijk is om alle exemplaren op te
sommen
o Divisio: set intern structureren of organiseren
• Zowel wetenschappelijke definities als werkdefinities kunnen in intensioneel, extensioneel en divisio
formaat voorkomen.
o Werkdefinitie:
§ transparantie, geurloos, kleurloos à intensioneel formaat
§ Regen, rivieren à subsets
o Wetenschappelijk
§ Vloeistof, ijs en stoom
Types van verklaringen
We bespreken 3 types:
1. Structurele verklaring: stelt wat de componenten van een fenomeen zijn en wat de relatie is tussen de
componenten.
a. Bv. een kater (explanandum) bestaat uit hoofdpijn, misselijkheid en een droge mond.
b. = nog geen definitie want er wordt nog niet gezegd dat de aanwezigheid v deze componenten
voldoende is om katers af te bakenen van andere fenomenen. Componenten kunnen ook bij
griep voorkomen
c. Katers en griep onderscheiden: causale verklaring
2. Causale verklaring: stelt wat de oorzaak van een fenomeen is en die oorzaak is gesitueerd op hetzelfde
level van analyse als het fenomeen zelf.
a. Bv. de oorzaak van een kater is te veel drinken de avond voordien.
3
, 3. Mechanistische verklaring: stelt wat de onderliggende processen zijn van de transitie van de oorzaak
naar het effect. Hiervoor: decompositie van processen in subprocessen en uitleg over hoe de
bouwstenen interageren om het explanandum te produceren.
a. Doel is afzakken naar fundamentele bouwstenen vd processen en dan terug omhooggaan en
zeggen hoe de bouwstenen interageren
b. Opmerking: Hier is ook sprake van causale relaties.
c. Opmerking: Het explanans in mechanistische verklaringen kan op verschillende niveaus van
analyse gesitueerd zijn. Zo zijn er high-level en low-level mechanistische verklaringen mogelijk.
Structurele en mechanistische verklaringen doorkruisen verschillende levels van analyse.
In de psychologie kunnen we doorgaans 3 brede levels onderscheiden: het observeerbaar level, het mentaal level
en het hersenlevel.
1. Observeerbaar level: Een systeem produceert een observeerbare output (gedrag of respons) bij het
verschijnen van een observeerbare input (stimulus).
a. De overgang of transitie van een input naar een output is wat we een proces noemen.
b. Op dit level worden processen louter beschreven in termen van hun input, hun output en de
relatie tussen input en output. Wat ertussen ligt is een black box.
c. Stel je moet kiezen tussen een cola en een pintje en je kies een cola: keuzeproces
2. Mentaal level: Op dit level wordt een proces ontleed in subprocessen of kleinere black boxen, welke op
hun beurt beschreven kunnen worden in termen van hun inputs en outputs. Op dit level zijn de
tussenliggende inputs en outputs verborgen (niet direct observeerbaar) en worden ze doorgaans
mentale representaties genoemd.
a. Mentaal level begrijpen: Welke processen liggen tussen input en output (bv cola): mssn eerst
een informatieverwerkingsproces waarin de ruwe stimuli als input genomen worden en de
representatie vd stimuli de output. Mssn daarna een vergelijkingsproces waarin de voordelen
en nadelen van beide stimuli vergeleken worden wat resulteert in de representatie van het
gedrag om cola te drinken. Ten slotte moet deze output zich ook in overt gedrag manifesteren
en hier ook proces voor nodig
b. Elk van deze subprocessen kan op haar beurt ontleed worden in nog kleinere subprocessen tot
deze in de latere fases van decompositie overeenkomen met hersenprocessen gesitueerd op
het hersenlevel.
3. Hersenlevel: Op dit level worden de black boxen gematerialiseerd in hersenprocessen.
Dus, theorie-ontwikkeling start vaak met een descriptieve set. Vervolgens wordt een verklaring ontwikkeld in de
hoop dat deze een gemeenschappelijke noemer zal opleveren die gebruikt kan worden om de set af te bakenen.
Als zo een noemer gevonden wordt, krijgt de set een wetenschappelijke status. Als zo een noemer niet gevonden
kan worden, echter, dan kunnen onderzoekers besluiten dat de set niet wetenschappelijk is en op zoek gaan naar
andere sets die wel wetenschappelijk zijn. Het laatste geval wordt geïllustreerd door het fenomeen van lucht.
Lucht werd door Aristoteles beschouwd als één van de vier fundamentele elementen, naast water, vuur en aarde.
Lucht kon voorlopig afgebakend worden als een transparant, geurloos gas, dat de atmosfeer en onze longen vult.
Toen wetenschappers ontdekten dat er voor lucht geen elegante structurele verklaring kon gevonden worden
(lucht bestaat uit verschillende stoffen zoals stikstofgas, zuurstof, koolzuurgas, waterdamp en edelgassen),
besloten ze dat lucht geen adequate wetenschappelijk set was en lieten ze de set vallen. In de plaats daarvan
gingen ze alle componenten in lucht beschouwen als nieuwe explananda, die elk aanleiding gaven tot nieuwe
wetenschappelijke cycli.
4