Samenvatting Vragen en antwoorden blok 2B1 Infectie- En Immuunziekte
6 vues 1 fois vendu
Cours
2B1 Infectie- En Immuunziekte
Établissement
Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR)
Het document bevat vragen met uitgebreide antwoorden over alle hoorcolleges gegeven in blok 2B2. Het is handig om stof te herhalen en jezelf te kunnen overhoren.
Blok 2B1 Infectie- en immuunziekten vragen per HC
Week 1
HC.1: Inleiding microbiologie en infectieziekten
Vragen:
1. Wat voor veroorzakers zijn er van infectieziekten en wat zijn de kenmerken hiervan?
2. Wat is plasmidaal DNA?
3. Hoe kan je de verschillende ziekteverwekkers van infectieziekten zichtbaar maken?
4. Wie was Robert Koch en wat had hij ontdekt?
5. Wat is staphyococcus aureus?
6. Wanneer spreek je van een infectie?
7. Wat is het verschil tussen klinisch en subklinisch?
8. Waar is de pathogenese van infectieziekten van afhankelijk?
9. Wat is virulentie en pathogeniciteit?
10. Wat is primair pathogeen?.
11. Wat zijn opportunistische pathogenen?
12. Wat zijn virulentiefactoren?
13. Wie zijn betrokken bij de behandeling van infectieziekten?
Antwoorden:
1. Veroorzakers zijn met kenmerken:
a. Bacteriën: prokaryoten, eencelligen, hebben dubbelstrengs en circulair DNA
en vaak ook plasmidaal DNA.
b. Virussen: zijn voor vermeerdering afhankelijk van gastheercellen, hebben
alleen DNA of alleen RNA, wat enkelstrengs of dubbelstrengs kan zijn en ze
zijn omgeven door een eiwitmantel.
c. Fungi: zijn eukaryoten en als ze unicellulair zijn heten ze gisten, de
vertakkende draden heten schimmels, velen zijn dimorf en ze planten voort
door sporen.
d. Parasieten: zijn eukaryoten met een parasitaire levenswijze, wat inhoudt dat
ze voor ontwikkeling geheel of ten dele afhankelijk zijn van hun gastheer.
2. Dit kunnen bacteriën aan elkaar overgeven, waardoor ze resistentie kunnen
overgeven.
3. De kleinste soorten, dus virussen, bacteriën en de kleine fungi en eencellige
parasieten (protozoën) met een elektronenmicroscoop. Iets grotere bacteriën, fungi
en eencellige parasieten en ectoparasieten zijn zichtbaar met de lichtmicroscoop. De
grootste soorten ectoparasieten, zuigwormen, rondwormen en lintwormen zijn met
het blote oog waarneembaar.
4. Hij stelde dat alleen bij een ziekte een verwekker aanwezig is: één ziekte, één
microbiële verwekker. Hij ontdekte zo ook de eerste grote ziektes, zoals miltvuur,
tuberculose en cholera.
5. Bacterie die bijna iedereen bij zich draagt. Meestal heeft dit geen gevolgen, maar het
kan ook pathogeen zijn.
6. Bij een infectie is er schade of een veranderde fysiologie door interactie tussen de
gastheer en een microorganisme.
, 7. Klinisch betekent met klachten, subklinisch zonder klachten.
8. Van een keten van gebeurtenissen. Dit is dan afhankelijk van:
a. Micro-organisme: virulentie/pathogeniciteit.
b. Gastheer: genetische achtergrond, immuunstatus.
c. Besmettingsroute.
9. Virulentie is schade en pathogeniciteit is ziekte veroorzaken.
10. Primair pathogeen houdt in dat er bij besmetting regelmatig ziekteverschijnselen zijn,
zoals bij de staphylococcus aureus.
11. Dit houdt in dat er meestal alleen ziekte ontstaat bij een verminderde weerstand,
zoals een schimmelinfectie bij neutropenie.
12. Dit zijn eigenschappen / eiwitten / moleculen waarmee een micro-organisme de
verdedigingsmechanismen van de gastheer kan ontlopen of teniet doen. Dit soort
eigenschappen kunnen zijn adhesinen, toxinen, een kapsel, adhesie pili, etc. Een stam
kan virulentiefactoren krijtraken of opnemen.
13. De huisarts, GGD en 2/3de lijn (afh. van het ziektebeeld).
HC.2: Overzicht immunologie
Vragen:
1. Welke rol speelt het afweersysteem bij de volgende patiënten?
o Gevaccineerde COVID-pt die voor de 3de keer geïnfecteerd is.
o Ongevaccineerde COVID-pt (63) op de IC.
o Skiër (19) met gebroken been.
o Man (56) met hartinfarct.
2. Wat doet het immuunsysteem en op wat voor manier kan er afweer plaatsvinden?
3. Wat doet een stressor en wat voor cascade komt hierdoor op gang?
4. Wat doen microbiota?
5. Wat veroorzaakt schade?
6. Hoe kan schade herkend worden en wat voor respons kan hierop komen?
7. Wat voor linies heb je in de afweer?
8. Wat zijn de aanwezige barrières tegen infectie?
9. Hoe kan schade tot stand komen, hoe kan dit herkend worden en wat is het gevolg
hiervan?
10. Wat is het verschil tussen aangeboren en de verworven afweer?
11. Wat zijn PRR’s?
12. Waar bestaat de mobiele eenheid van het afweersysteem uit?
13. Wat is een primair lymfoïd en secundair lymfoïd orgaan?
14. Hoe komt een unieke receptor tot stand?
15. Hoe ziet de uitkomst van gen rearrangering eruit?
16. Wat is het verschil tussen de B- en T-cel receptor?
17. Hoe ziet de afvoer en activatie van infectie eruit?
18. Hoe ziet een lymfeklier eruit?
19. Wat gebeurt er in een lymfeklier?
20. Waar vindt activatie van macrofagen door Th-cellen plaats?
21. Hoe ziet de presentatie van antigeen aan T-cellen eruit?
, 22. Welke typen HLA heb je?
23. Hoe zien de verschillende Ag routes voor HLA-I en -II eruit?
24. Wat voor effectorfuncties heeft de adaptieve immuniteit?
25. Hoe ziet het geheugen van de adaptieve respons eruit?
26. Hoe werkt balans in het immuunsysteem?
27. Hoe kan het systeem in de fout lopen?
Antwoorden:
1. Dit zijn:
a. 1: beschermend
b. 2: pathogeen
c. 3: beschermend
d. 4: pathogeen (opbouw plaque, ontsteking) beschermend
2. Het immuunsysteem zorgt voor de handhaving van de integriteit en onderhoudt en
herstelt de homeostase door afweer tegen pathogene micro-organismen en
schadelijke stoffen. Dit kan het immuunsysteem als reactie op exogeen infectieus
(virussen, bacteriën, fungi, protozoa, helminths), exogeen niet-infectieus
(zwangerschap, allergeen, (allo-)transplantaat, toxine) en endogeen (trauma:
brandwond, botbreuk, UV-straling).
3. Een stressor zorgt voor activatie van het immuunsysteem door communicatie met
hormonen, cytokinen, neurotransmitters en microbiota. Hierdoor komt een cascadfe
op gang: schade innate immuniteit inflammatie adaptieve immuniteit.
4. Spelen belangrijke rol in de balans.
5. Een pathogeen.
6. Herkenning kan plaatsvinden door:
a. Gezonde lichaamscel
b. Dode lichaamscel
c. Tumorcel
d. Foetus (50% vreemd)
e. Microbiota
f. Pathogene micro-organismen
g. Moleculen in voedsel, lucht
Op basis hiervan is er wel of geen resopns. Bij een respons zullen cellen aanvallen:
doden, opruimen en/of afschermen. Bij geen respons wordt het genegeerd.
7. De linies zijn:
a. Innate (afweer beschikbaar): insult (bijv. infectie) effectors resolutie (0-
4 uur).
b. Innate (afweer geïnduceerd): insult ontsteking effectors (bijv.
granulocyten) resolutie (4-96 uur).
c. Adaptief: insult ontsteking activatie lymfocyten proliferatie
resolutie (>96 uur).
8. Aanwezige barrières zijn:
a. Mechanisch: dit zijn het epitheel en beweging door lucht en vloeistof.
b. Chemisch: dit zijn vetzuren, zout, lage pH, enzymen, anti-microbiële peptiden
(defensines).
, c. Microbiologisch: dit zijn microbiota.
9. Schade kan veroorzaakt worden door iets toxisch, trauma, infectie, post-ischemie of
een auto-immuunreactie, wat zorgt voor exogene of (veranderde) endogene
moleculen. Na herkenning wordt de aangeboren (parenchym, macrofagen,
mestcellen) en evt. adaptieve afweer aangezet en ontstaat er een acute ontsteking.
10. Kenmerken van het aangeboren systeem:
a. Genoom-gecodeerde receptoren
b. Niet-klonale respons
c. Snelle reactie
d. Altijd in alle individuen
e. Geen geheugenpopulatie
f. Patroonherkenning
Van het de adaptieve respons:
g. Heeft gerearrangeerde receptoren
h. Klonale respons
i. Heeft tijd nodig
j. Verschillend per individu
k. Opbouw geheugenpopulatie
l. Specifieke herkenning
11. Dit zijn pattern recognition receptors, ofwel receptoren in het aangeboren
immuunsysteem die patronen herkennen.
12. Bestaat uit leukocyten: neutrofiele-, eosinofiele- en basofiele granulocyt, T- en B-
lymfocyten en monocyten.
13. Primaire lymfoïde organen zijn het beenmerg en de thymus, die verantwoordelijk zijn
voor de vorming van de leukocyten. Secundaire lymfoïde organen, die
verantwoordelijk zijn voor de functie, zijn de lymfeklieren, milt, Plaques van Peyer,
lymfoïd weefsel van de darm, longen en neus en tonsillen.
14. Door het aan elkaar koppelen van Ig zware ketens.
15. Dit geeft een enorme totale potentiële diversiteit van soorten antistoffen.
16. Die van de B-cel kan direct binden aan vrij en intact antigeen. De T-cel receptor kent
het antigeen pas als het in de vorm van een peptide is gebonden aan het MHC.
17. Activatie vindt plaats door de lymfeklieren, milt en tonsillen. Afvoer vindt plaats door
de lymfevaten en ductus thoracicus. Dit gebeurt allemaal door de mobiele eenheid,
de leukocyten.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur mayabarenholz. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,00. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.