Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Casus 1: Samenvatting Ross en Wilson Anatomie en Fysiologie in gezondheid en ziekte, ISBN: 9780702083235 AFPF Blok 1 Gezondheid €2,99   Ajouter au panier

Resume

Casus 1: Samenvatting Ross en Wilson Anatomie en Fysiologie in gezondheid en ziekte, ISBN: 9780702083235 AFPF Blok 1 Gezondheid

 20 vues  0 achat
  • Cours
  • Établissement
  • Book

OO-A casus 1: Sophie - AFPF Milieu interieur, homeostase, negatieve en positieve feedbackmechanismen, osmose, diffusie, intra- en extracellulaire vloeistof. Structuur en functie plasmamembraan, functies organellen, twee stappen van celcyclus (interfase en mitose), actief transport, passief t...

[Montrer plus]

Aperçu 10 sur 28  pages

  • Non
  • Hoofdstuk 1, hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3
  • 25 mai 2022
  • 28
  • 2021/2022
  • Resume
avatar-seller
Casus 1: Sophie – AFPF
Een definitie geven van de begrippen ‘milieu intérieur’ en ‘homeostase’
Milieu interieur: de inwendige omgeving is het vocht dat de lichaamscellen omspoelt;
interstitiële of weefselvloeistof. Zij absorberen zuurstof en voedingsstoffen uit de
omgevende interstitiële vloeistof, die deze stoffen opnieuw uit de bloedsomloop heeft
geabsorbeerd. Daarentegen passeren afvalstoffen via de interstitiële vloeistof naar de
bloedsomloop op weg naar de nodige uitscheidingsorganen.

Homeostase: een dynamische, zich voortdurend veranderende situatie waar een veelvoud
van fysiologische mechanismen en metingen steeds binnen nauwe grenzen blijft.

Voorbeelden van fysiologische variabelen zijn:
 Kerntemperatuur;
 Water- en elektrolythuishouding;
 pH (zuurgraad of alkaliteit) van lichaamsvloeistoffen;
 Bloedsuikergehalte;
 Bloeddruk;
 Bloed- en weefselzuurstof en koolstofdioxidegehalte.

Negatieve en positieve feedbackmechanismen met elkaar vergelijken
Negatieve feedback betekent dat elke verandering van het regulatiesysteem die zich
verwijdert van de normale waarde wordt tenietgedaan. Indien een variabele stijgt, laat
negatieve feedback het dalen en als het daalt, laat negatieve feedback het terug stijgen tot
het normale niveau. De respons op een stimulus keert dus het effect van deze stimulus. Het
systeem wordt zo in een stabiele toestand gehouden en de homeostase gehandhaafd.

Voorbeeld van een negatief feedbackmechanisme:
 Kerntemperatuur.

Bij positieve feedbackmechanismen doet de stimulus de respons progressief laten toenemen
zodat, zolang de stimulus aanhoudt, de respons progressief wordt versterkt.

Voorbeelden van een positief feedbackmechanismen:
 Bloedstolling;
 Baarmoedercontracties bij de bevalling (oxytocine).

Het proces van osmose vergelijken met dat van diffusie en met behulp van deze begrippen
uitleggen hoe moleculen zich verplaatsen binnen en tussen compartimenten van het
lichaam
Diffusie
De verplaatsing van moleculen van een plaats met een hoge concentratie naar een plaats
met een lage concentratie. Meestal vindt diffusie plaats in een gas, vloeistof of oplossing.
Diffusie kan ook plaatsvinden door een semipermeabele membraan, zoals de celmembraan
of de capillairwand. Alleen moleculen, die klein en oplosbaar genoeg zijn om de membraan
te passeren, kunnen erdoorheen diffunderen.


1

,Osmose
Osmose verwijst naar de verplaatsing van water met de concentratiegradiënt mee. Meestal
is de oorzaak dat andere moleculen te groot zijn om de poriën van de membraan te
passeren. De kracht die hieraan ten grondslag ligt, heet osmotische druk. De osmose gaat
door totdat er een evenwicht is doordat de oplossingen aan beide kanten van de membraan
dezelfde concentratie – maar niet hetzelfde volume – hebben, oftewel isotoon zijn.




Een beschrijving geven van de termen intra- en extracellulaire vloeistof
De extracellulaire vloeistof (ECF) bestaat voornamelijk uit bloed, plasma, lymfe,
cerebrospinale vloeistof en vloeistof in de interstitiële ruimten in het lichaam. Verder zijn er
nog zeer kleine hoeveelheden andere extracellulaire vloeistoffen: die spelen meestal een rol
als smeermiddel. Voorbeeld zijn gewrichtsvloeistof (synoviale vloeistof), pericardvocht
(rondom het hart) en pleuravocht (rondom de longen).

Interstitiële of intercellulaire vloeistof (weefselvocht) bevochtigt alle cellen van het lichaam
met uitzondering van de buitenste huidlagen. Deze vloeistof vormt het medium waardoor
stoffen zich vanuit het bloed naar lichaamscellen verspreiden en vanuit cellen naar het
bloed.
2

,3

,De structuur en functie beschrijven van de plasmamembraan
Het plasmamembraan bestaat uit twee lagen fosfolipiden met daarin eiwitten en suikers.
Behalve fosfolipiden is ook het lipide cholesterol aanwezig.

De fosfolipide moleculen hebben een kop en een staart. De kop heeft een elektrische lading
en is hydrofiel (wateraantrekkend); de staart heeft geen elektrische lading en is hydrofoob
(waterafstotend).

De fosfolipiden liggen naast elkaar in twee aan elkaar gespiegelde lagen, met de hydrofiele
koppen naar buiten, terwijl de hydrofobe staarten binnenin een waterafstotende laag
vormen.




Membraaneiwitten
De eiwitten die zich helemaal over de membraan uitstrekken vormen kanalen die het
transport voor bijvoorbeeld elektrolyten en vetafstotende stoffen toelaten. De
membraaneiwitten hebben verschillende functies:
 Bepaalde eiwitmoleculen hebben vertakte koolhydraatmoleculen die aan de
buitenkant van de cel zijn aangehecht en die de cel zijn immunologische identiteit
geven – ‘zelf’-merkers.
 Membraaneiwitten kunnen fungeren als receptor (specifieke herkenningssite) voor
hormonen of andere chemische boodschappers.
 Sommige membraaneiwitten zijn enzymen.
 Transmembrane eiwitten vormen kanalen die met water zijn gevuld en uiterst kleine
wateroplosbare ionen door de membranen doorlaten.
 Sommige spelen een rol bij het transport van stoffen door de membraan.




4

,De functies beschrijven van
de organellen
Kern (nucleus)
Alle lichaamscellen hebben een kern met uitzondering van de erytrocyt (rode bloedcel). De
kern is omgeven door een kernmembraan, die kleine poriën bevat waardoor bepaalde
stoffen van en naar de kern kunnen gaan vanuit het cytoplasma. De kern bevat het
genetische materiaal van het lichaam bestaande uit desoxyribonucleïnezuur (DNA).
Daardoor worden alle metabole activiteiten van de cel gecontroleerd.

Er bevindt zich binnen de kern een nagenoeg ronde structuur die de nucleolus heet, die
betrokken is bij de synthese (productie) en samenstelling van de elementen van ribosomen.

Mitochondriën
Mitochondriën zijn voornamelijk betrokken bij de aerobe respiratie, het proces waardoor
chemische energie in de cel beschikbaar wordt. Dat gebeurt doordat uit ATP-energie
vrijkomt als de cel het afbreekt. De aanmaak van ATP is het meest efficiënt in de laatste
fasen van de aerobe respiratie, een proces waarbij zuurstof nodig is.

Ribosomen
Ribosomen maken eiwitten uit aminozuren en gebruiken het RNA als sjabloon. Als ze vrij of
in kleine clusters in het cytoplasma voorkomen, maken ze eiwitten voor gebruik binnen de
cel, zoals de enzymen voor het metabolisme. Een metabole route bestaat uit een aantal
stappen, die elk door een specifiek enzym worden aangedreven. Ribosomen kunnen ook aan
de buitenkant op de kernmembraan zitten of op ruw endoplasmatisch reticulum. In dat geval
maken ze eiwitten voor transport naar buiten de cel.




5

,Endoplasmatisch reticulum
Er zijn twee soorten: glad en ruw. Glad ER maakt lipiden en steroïdhormonen. Ook is het
betrokken bij de ontgifting van bepaalde (genees-)middelen. Sommige lipiden worden
gebruikt om de plasmamembraan en de membranen van organellen te vervangen en te
repareren.

Ruw ER is beslagen met ribosomen. Daar worden eiwitten aangemaakt, waarvan sommige
naar buiten de cel worden ‘geëxporteerd’: enzymen en hormonen dus dis door middel van
exocytose de cel van oorsprong verlaten voor gebruik elders door andere cellen.

Golgi-apparaat
Het golgi-apparaat komt in elke cel voor, maar het is groter als een cel eiwitten aanmaakt en
exporteert. De eiwitten gaan in transportvehikels van het ER naar het golgi-apparaat waar ze
worden ‘ingepakt’ in membraangebonden blaasjes. Deze blaasjes worden opgeslagen en als
er vraag is naar de eiwitten, gaan ze nar de plasmamembraan en fuseren ermee, waarbij de
inhoud van de cel wordt afgescheiden. Dit proces wordt exocytose genoemd.

Lysosomen
Lysosomen zijn kleine membraneuze blaasjes die het golgi-apparaat maakt. Ze bevatten
verschillende enzymen die zorgen voor de afbraak van fragmenten van organellen en grote
moleculen (zoals bijvoorbeeld RNA, DNA, koolhydraten, eiwitten) tot kleinere partikels. Deze
afbraakproducten worden ofwel hergebruikt door de cel ofwel uitgevoerd als afvalstof. In
witte bloedcellen bevatten de lysosomen enzymen die lichaamsvreemd materiaal verteren,
zoals microben.

Cytoskelet
Dit bestaat uit een uitgebreid netwerk van minuscule eiwitvezels. Het cytoskelet geeft
structuur, stevigheid en vorm aan de cel en geleidt de stoffen die door de cel vervoerd
moeten worden.

Microfilamenten
Dit zijn zeer kleine vezels, gemaakt van actine. Ze zijn verankerd aan de binnenkant van het
celmembraan en geven de cl steun en vorm. Actine zorgt ook voor een proces van
samentrekking in de spiercellen.

Microtubuli
Dit zijn grote, stevige eiwitten die de structuur van de cel ondersteunen en tevens de interne
beweging begeleiden, van bijvoorbeeld:
 Organellen;
 Chromosomen tijden de celdeling.

Centrosoom
Dit zorgt voor ordening van de microtubuli binnen de cel. Het bestaat uit een paar centriolen
(kleine clusters van microtubuli) en heeft een belangrijke rol bij de celdeling.




6

,Celuitstulpingen
Dit zijn kleine uitstulpingen in de plasmamembraan van sommige soorten cellen. Ze bestaan
voornamelijk uit microtubuli waardoor ze kunnen bewegen. Dit kunnen zijn:
 Microvilli: zeer kleine uitstulpingen die microfilamenten bevatten. Ze bedekken het
blootliggende oppervlak van bepaalde soorten cellen, bijvoorbeeld absorptiecellen in
de voering van de dunne darm. Doordat het oppervlaktegebied aanzienlijk wordt
vergroot, maken de microvilli de structuur van deze cellen ideaal voor hun functie,
optimalisatie van de absorptie van voedingsmiddelen uit de dunne darm.
 Cilia: microscopisch kleine trilhaartjes met microtubuli die aan het vrij liggende
oppervlak van bepaalde cellen liggen. Door gezamenlijk in dezelfde richting te
bewegen, kunnen ze stoffen en deeltjes voortbewegen, zoals bijvoorbeeld het slijm
dat in de luchtwegen komt.
 Flagella: enkelvoudige, lange zweepachtige uitstulpingen met microtubuli, die de
‘staartjes’ van spermacellen vormen, zodat ze langs het vrouwelijke
voortplantingssysteem voortbewegen.

De twee stappen van de celcyclus, interfase en mitose, globaal beschrijven
Cellen met een kern hebben 46 chromosomen en delen zich door mitose, een proces
waaruit twee nieuwe, genetisch identieke, dochtercellen ontstaan. De enige uitzondering
hierop is de vorming van gameten (geslachtscellen), dus eicellen en zaadcellen, die
plaatsvindt door meiose. De periode tussen twee celdelingen is de celcyclus. Deze bestaat
uit twee fasen die zichtbaar zijn onder de lichtmicroscoop: mitose (M-fase) en interfase.

Interfase
Dit is de langere fase met drie aparte stappen:
1. Eerste tussenfase (G1): de cel groeit qua maat en volume. Dit is gewoonlijk de langste
fase, waarvan de lengte kan verschillen. Soms maken de cellen niet de hele celcyclus
af, maar beginnen aan een rustfase (G0); ondanks het feit dat dit de rustfase wordt
genoemd, zijn de cellen in deze fase meestal zeer actief en voeren ze hun
desbetreffende functies uit.
2. Synthese van DNA (S-fase): de chromosomen vermenigvuldigen zich en vormen twee
identieke DNA-kopieën. Dit betekent dat de cel na de S-fase 92 chromosomen heeft,
ofwel voldoende DNA voor twee cellen. De cel is bijna klaar voor deling door middel
van mitose.
3. Tweede tussenfase – (G2) – de cel groeit voort en bereidt zich voor op de celdeling.

Mitose
Mitose is een continu proces met vier afzonderlijke stadia die onder een lichtmicroscoop
zichtbaar zijn.

Profase
Tijdens dit stadium wordt de gerepliceerde chromatine strak gewikkeld. Elk van de originele
46 chromosomen (die in deze fase chromatiden heten) worden gekoppeld aan een kopie in
een dubbele chromosoomeenheid. De twee chromatiden worden aan elkaar verbonden
door de centromeer. De spoel bestaat uit twee centriolen gescheiden door spoeldraden. De
spoeldraden bestaan uit microtubuli. De centriolen migreren elk naar een ander uiteinde van
de cel en de kernmembraan verdwijnt.

7

,Metafase
De chromosomen, bestaande uit twee chromatiden, aan parallel liggen op de evenaar van de
spoel vastgehecht door hun centromeer.

Anafase
De centromeren splitsen. Door het krimpen van de microtubuli migreert van elk paar
dochterchromosomen of -chromatiden er een naar elke pool (uiteinde) van de spoel.

Telofase
De spoel verdwijnt, de chromosomen ontwinden zich en de kernmembraan vormt zich weer.
Op de telofase volgt de cytokinese: het cytosol, de intracellulaire organellen en de




plasmamembraan splitsen en vormen twee identieke dochtercellen.

Overeenkomsten en verschillen aangeven van actief, passief en bulktransport van stoffen
door de celmembraan heen
Passief transport
Dit treedt op wanneer een stof de semipermeabele membraan van plasma en organellen
kan passeren en zich met de concentratiegradiënt mee kan verplaatsen zonder
energieverbruik.


8

,9

, Diffusie
De verplaatsing van moleculen van een plaats met een hoge concentratie naar een plaats
met een lage concentratie. Meestal vindt diffusie plaats in een gas, vloeistof of oplossing.
Diffusie kan ook plaatsvinden door een semipermeabele membraan, zoals de celmembraan
of de capillairwand. Alleen moleculen, die klein en oplosbaar genoeg zijn om de membraan
te passeren, kunnen erdoorheen diffunderen. Kleine moleculen diffunderen met hun
concentratiegradiënt mee:
 Vetoplosbaar materiaal, zoals zuurstof, koolstofdioxide, vetzuren en steroïden
passeren de membraan door in het lipide-gedeelte van de membraan op te lossen.
 Wateroplosbaar materiaal, zoals natrium, kalium en calcium passeren de membraan
door met water gevulde kanalen te doorkruisen.

Osmose
Osmose verwijst naar de verplaatsing van water met de concentratiegradiënt mee. Meestal
is de oorzaak dat andere moleculen te groot zijn om de poriën van de membraan te
passeren. De kracht die hieraan ten grondslag ligt, heet osmotische druk. De osmose gaat
door totdat er een evenwicht is doordat de oplossingen aan beide kanten van de membraan
dezelfde concentratie – maar niet hetzelfde volume – hebben, oftewel isotoon zijn. Osmose
is een passief transport van water met de concentratiegradiënt mee totdat er een evenwicht
is tussen de twee zijden van een semipermeabele membraan.

Actief transport
Dit is het transport van stoffen tegen hun concentratiegradiënt in, dus van een lagere naar
een hogere concentratie. Aangedreven door chemische energie in de vorm van
adenosinetrifosfaat (ATP), transporteren speciale transporteiwitten (carriers) stoffen door de
membraan in beide richtingen. De bindingssites van de carrier zijn specifiek voor slechts een
stof. De snelheid waarmee een stof kan worden overgebracht, hangt af van het aantal
beschikbare bindingssites.

De natrium-kaliumpomp
Alle cellen bezitten deze pomp, die indirect andere transportmechanismen ondersteunt,
zoals de opname van glucose. De pomp is essentieel voor de handhaving van de
elektrochemische gradiënt die nodig is om actiepotentialen te genereren in zenuw- en
spiercellen.

Dit actieve transportmechanisme handhaaft de ongelijke concentraties van natrium (Na+) en
kalium (K+) ionen aan weerszijden van de plasmamembraan. Het kaliumniveau is veel hoger
binnen de cel dan daarbuiten. Dit is het voornaamste intracellulaire kation. Het
natriumniveau is veel hoger buiten de cel dan daarbinnen. Dit is het voornaamste
extracellulaire kation. Deze ionen zijn geneigd met hun concentratiegradiënt mee te
diffunderen: K+ naar buiten en Na+ naar binnen in de cel. Om de concentratiegradiënten in
stand te houden, wordt natriumoverschot continue naar buiten gepompt door de
celmembraan heen, in ruil voor K+.




10

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur isisvanbreukelen27. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €2,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

72841 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€2,99
  • (0)
  Ajouter