Inleiding
• 3 redenen voor OH-ingrijpen:
o Allocatie
o Distributie
o Stabilisatie (= macro-economie)
• Stel: dat er geen overheid is
o Ongereguleerde economie geen eigendomsrechten, rechtshandhaving, etc. kan niet goed
werken
o Speltheorie: 2 individuen, 2 strategieën
o Minimale staat… (omdat het Pareto-verbeteringen oplevert)
o DUS OH is beter!
• Zijn extra OH-ingrijpen nodig?
o NEE: minimale staat is voldoende want allocatie werkt via de markt (bv. Tea Party Movement) = zeer
liberaal,econ.-rechts
Minimale staat = eigendomsrechten, contractwetgeving, rechtshandhaving = voorwaarden om
markt te laten werken → politie, justitie, leger zijn minimale bestaande instituties
1ste argument voor het bestaan van de overheid: zorgen dat de markt werkt.
Robert Nozick vond dat een minimale staat voldoende was maar de staat doet meer dan
alleen rechtshandhaving.
o JA: want we hebben last van externaliteiten (pandemieën, crisis, dakloosheid, vervuiling, ..)
Allocatie: maximaliseren van de economische welvaart. Wanneer de markt faalt, kan de
overheid inspringen om ervoor te zorgen dat de economische welvaart toeneemt.
Distributie: dit gaat over de verdeling van welvaart (om bv. Ongelijkheid tegen te gaan)
Stabilisatie: niet van toepassing
1) Pareto
• ‘Beste maatschappelijke situatie’ = CS + PS maximaal pareto-efficiëntie (PE)
• Pareto-verbetering (PV) = verandering die ertoe leidt dat de welvaart van A stijgt zonderdat de welvaart van B
afneemt
• Pareto efficiëntie allocatie (PEA) = toestand in samenleving is PE indien het nietmogelijk is een verandering
door te voeren waarbij welvaart van A ↑ zonder datwelvaart B ↓ =>pareto-verbeteringen nastreven in
samenleving. (als er dus geen pareto-verbeteringen meer kunnen gerealiseerd worden)
• Handel zorgt voor pareto-verbeteringen. Markten ruilen enkel goederen als ze er beiden op vooruit kunnen
gaan (vb. Bertel + Stijn: ruilen brood en water)
o Analyse van PE aan de hand van de paretogrens
• Paretogrens = alle mogelijke combinaties v bereikbare nutsniveaus
o Op die paretogrens is de welvaart maximaal.
▪ b: pareto-efficiënte allocatie
o e: is geen PE maar wel een pareto-verbetering tov a
▪ De afstand tussen e en b = welvaartverlies. Dit is dus
een allocatief argument voor de overheid om in te
grijpen. We moeten van e naar b gaan!
o Punt d tov c is een PV
▪ d tov a is geen PV omdat Stijn aan nut verliest.
o Gearceerd deel = bereikbare PV t.o.v. a
o Punt b is niet beter dan punt d
▪ Distributief argument om in te grijpen: we willen verschuiven omdat het bv. dan eerlijker is.
▪ Distributief optreden is geen pareto-verbetering want slavenhouders zijn slechter af omdat ze
hun slaven moest afgeven.
,• Allocatie: we willen ervoor zorgen dat de maximaal mogelijke economische welvaart wordt bereikt MAAR er
zijn zaken die zorgen voor welvaartsverlies
o Marktwerking: privaat eigendom, contracten afdwingen
o Marktfalen:
▪ Asymmetrische informaties: niet iedereen heeft dezelfde info over de markt
▪ Een markt heeft een bepaalde macht
o Externaliteiten
▪ Negatieve: file, luchtvervuiling, …
▪ Positieve: inzetten op onderwijs → meer mensen die er positief uit komen
o Publieke goederen: de markt kan het niet aan dat iedereen een goed bezit
• Distributie: een maatschappij is ook gefocust op andere dingen dan efficiëntie
o Mensen hebben normen en waarden
▪ Hechten intrinsiek belang aan gelijkere verdeling
▪ Willen maatschappij die deze respecteren
o Sociale rechtvaardigheidstheorieën: streven naar gelijkheid is rationeel
▪ Rawls’ veil of ignorance => risk-aversie, verzekeringsargument
▪ Sociaal contract (Rousseau, Locke, …)
o Allocatieve efficiëntie
▪ Criminaliteit => verspilling middelen. Dit kost de maatschappij geld maar als ze bijvoorbeeld
inzetten op toegang tot onderwijs dan is er economisch potentieel
▪ Maatschappelijk vertrouwen => geloof in werking van systeem
o Democratie
▪ Money is power => lobby, media, corruptive. Mensen kunnen invloed hebben op beleidsmakers.
▪ Ongelijkheid en populisme
• Hoe goederen toewijzen?
o Wat is efficiënt?
o Allocatiemechanismen: goederen en diensten die in de economie worden toegewezen aan bedrijven,
mensen. Dit kan gaan via de markt, centraleplanning, random allocatie (lotje trek)
o 2 modellen:
▪ Ruileconomie (Bertel + Stijn)
▪ Robinson Crusoe economie(NK): maximale individuele welvaart want één agent
o Aandacht voor assumpties van deze modellen
• Economische modellen
o Model = Vereenvoudiging van de realiteit
o Reden voor gebruik van een model:
▪ Experimenten niet mogelijk/wenselijk bv. nieuwe technieken voor belastingstelsels invoeren kan
je niet zomaar uittesten
▪ Het verleden is soms niet betrouwbaar bv. Wat is het effect van het typmachine op de economie
vergelijken met wat de robots van effect zouden hebben
▪ Economisch systeem is groot en complex. Interacties tussen miljoen mensen over heel de
wereld => model laat toe om te vereenvoudigen
▪ Model laat toe ‘logisch en consistent’ te redeneren
o Gevolg:
▪ Nood aan ‘assumpties’ = veronderstellingen (vaak niet gepaard met de realiteit)
▪ Afleiden van logische gevolgen uit het model ‘gegeven de assumpties v.h. model’
,2) De ruileconomie: assumpties
• 2 agenten: (veronderstellingen)
o Convexe voorkeuren (kromme, geen rechte): hoe meer je van iets hebt, hoe minder graag je er van wilt
o Handelen rationeel (maken geen fouten) door perfecte informatie
o In hun eigenbelang
o Zijn perfect geïnformeerd
o Zijn prijsnemers: ze nemen de prijs zoals ze is
o Beschikken over dezelfde info
• 2 goederen: geen publieke goederen en geen externaliteiten (A heeft geen invloed op B)
o Geen productie, enkel ruil
❖ Voorbeeld: Fien en Femke
o Femke: 6 strips + 2 puzzels (6,2) = €6 + €4 = 10€
o Fien: 4 strips + 5 puzzels (4,5) = €4 + €10 = 14€
o Strip = €1 en puzzel = €2 => voor één puzzel extra moet je 2 strips opofferen
o W = startsituatie / U = voorkeur
o Femke
• Alles wat op de indifferentiecurve ligt kan Femke niet schelen, ze heeft evenveel nut
als ze stijgt of daalt (UFemke0). Alles wat verder dan de oorsprong is, heeft ze liever
(UFemke1).
• Femke heeft al veel strips, dus ze gaat liever strips afgeven voor een puzzel dan
omgekeerd. Daarom dat de curve afbuigt op het einde. Dit heeft te maken met
convexe voorkeuren.
o Fien: idem
Edgeworth box:
o Groen= diefstal, niet vrijwillige ruil, want daar is Fien
slechter af dan Femke
o W = endowment punt = startpositie
o X = mogelijk nieuw punt na ruil
o Femke geeft strips af en krijgt puzzels in de
plaats. Fien krijgt strips en geeft puzzels af.
, Edgeworth box en ruil:
o X = nieuwe punt na ruil
o (6,2) → (4,3)
o (4,5) → (6,4)
Edgeworth box met prijslijn
o Zwarte lijn = prijslijn met (0,5) en (10,0)
Edgeworth box met voorkeuren:
o Paars = Femke / Blauw = Fien
o Pareto-verbetering?
• Ja, zowel tussen als de 2
middenste indifferentiecurven.
Als het erop is zal het voor de ene
niet perse voorruit gaan maar ook
niet achteruit.
Stel deze situatie:
Strips gaan meer waard worden omdat er
meer vraag naar is. Dus er zal minder vraag
naar zijn omdat de prijs stijgt.