INLEIDING TOT MACRO-ECONOMIE
MODULE 1: WAT IS MACRO-ECONOMIE?
Micro-economie De studie van de beslissingen van individuele actoren. Deze individuele actoren
worden geaggregeerd tot huishoudens, bedrijven…
Macro-economie Men bekijkt de economie in zijn geheel/totaliteit. Men gaat dan ook werken
met aggregaten (bv. alle huishoudens samen).
De macro-economie heeft een invloed op beslissingen die individuele actoren
maken.
➔ Sectoren: huishoudens, bedrijven, overheid & buitenland
➔ Belangrijke variabelen:
- Inkomen van de economie (= nationaal inkomen = bbp), productie
- Prijzen
- Arbeidsmarkt, werkloosheid
- Rentevoeten
- Wisselkoersen
KORT: Elk van de macro-economische maatstaven heeft een invloed op de
beslissingen van de individuele actoren.
Het Belgisch bbp kent een opwaartse trend.
De Belgische economie is op 70 jaar tijd meer dan
6 keer groter geworden.
Er zijn productieschommelingen te zien. Er waren
periodes waarin de totale productie afnam.
We maken een onderscheid tussen wat er gebeurd
op LT en KT. De lange termijn kunnen we
weergeven door een exponentiële trend te tekenen
(= de rode lijn).
Als de economie boven de trend zit → = probleem
van stijgende inflatie.
Als de economie onder de trend zit → = probleem van stijgende werkloosheid.
Het is dus zinvol om de economie richting de langetermijntrend te duwen a.d.h.v. macro-
economisch beleid (geldbeleid (= beleid van de centrale bank om economie naar LT-trend te
duwen) + begrotingsbeleid (= beleid dat betrekking heeft op de veranderingen in de bestedingen
van de overheid en dat betrekking heeft op belastingen)).
1
,MODULE 2: HET INKOMEN VAN EEN LAND BEREKENEN
A) DE ECONOMISCHE KRINGLOOP
Eenvoudige versie: gesloten economie zonder overheid → slechts twee factoren: bedrijven en
huishoudens
Huishoudens zijn de eigenaars van productiefactoren (= arbeid (L), kapitaal (K) en land) en gaan deze
ter beschikking stellen van de bedrijven.
opbrengsten bestedingen aan g en d
Markten van
g en d worden verkocht goederen en g en d worden
diensten aangekocht
Bedrijven Huishoudens
productiefactoren
Markten van de
productiefactoren
lonen, winsten en landrente (= inkomen) inkomen
Reële stromen Betaalstromen
Er zijn geen lekken, dus al deze stromen moeten identiek zijn aan elkaar:
productie ≡ inkomen ≡ bestedingen
Als men het inkomen van een land gaat meten, gaat men zowel de productie, het inkomen als de
bestedingen meten.
B) BBP DEFINITIE
Bruto binnenlands product (=bbp): de marktwaarde van alle eindgoederen en -diensten die
binnen een vastgestelde periode in een land zijn geproduceerd.
• Geproduceerd DUS… aan- en verkopen van tweedehandsgoederen valt niet onder bbp.
• In een land DUS… waar (geografisch gebied) en niet door wie het geproduceerd is, is
belangrijk.
• In een vastgestelde periode DUS… meestal per kwartaal (= trimester) of per jaar → het
gaat om stroomvariabelen (= hoeveelheid/tijdseenheid) (gemeten per eenheid van tijd).
• Eindgoederen en -diensten om het probleem van dubbeltelling te voorkomen.
• De marktwaarde DUS… dingen waarderen tegen de marktprijs. MAAR,
- … sommige dingen worden niet verhandeld op de markt → er is dus geen marktprijs
→ voorbeeld: basisonderwijs
- … voor sommige goederen is de marktprijs niet direct waarneembaar → voorbeeld:
illegale goederen zoals drugs → grijze of zwarte markt
- … sommige dingen worden niet in een markt verhandeld en dan ook niet opgenomen
in het bbp → informele markt
-
2
,C) BBP: DE VERSCHILLENDE BENADERINGEN
Men kan het inkomen van het land op verschillende manieren meten. We bekijken de eerste
benadering, de productiebenadering.
We bekijken het probleem van dubbeltellingen:
Voorbeeld: waardeketen van brood
𝒊=𝑵
Bbp = ∑𝒊=𝟏 𝑷𝒊,𝒕 𝑸𝒊,𝒕 = de som van het finale verbruik van de prijs (P) van goed i in een bepaalde
periode (t) en de hoeveelheid (Q) van dat goed in een bepaalde periode (t) (manier 1)
We gebruiken enkel de eindgoederen en -diensten en tellen het graan en het meel dus niet mee,
anders gaan we dubbeltellingen doen.
Landbouwbedrijf Molenbedrijf Bakker Finale verbruiker
Graan Meel Brood
€0,10 €1,20 €2,10
Intermediair verbruik: goederen die gebruikt worden om Eindverbruik
een ander goed te produceren.
Er is een manier waarop statistici het probleem van het onderscheid tussen intermediaire goederen
en diensten, en goederen en diensten voor eindverbruik omzeilen. Deze methode heet de methode
van de toegevoegde waarde.
Toegevoegde waarde = (marktprijs van de productie) – (kostprijs van het intermediair gebruik / de
kostprijs van de inputs die geen productiefactoren zijn)
Voorbeeld:
TW van het landbouwbedrijf = € 0,10 – € 0,00 = € 0,10
TW van het molenbedrijf = € 1,20 – € 0,10 = € 1,10
TW van de bakker = € 2,10 – € 1,20 = € 0,90
Som van de TW = € 2,10
𝒋=𝑴
➔ Bbp = de som van de TW van alle bedrijven j in de sector in een periode t = ∑ 𝑻𝑾𝒋,𝒕
𝒋=𝟏
(manier 2)
De TW komt terecht bij werknemers in de vorm van lonen, bij landeigenaars die land ter beschikking
stellen in de vorm van landrente en bij degene die kapitaal ter beschikking stellen in de vorm van winst.
Het bbp is dus gelijk aan de lonen, winsten en landrente die in ons land wordt gegenereerd.
3
,Men kan het inkomen van het land op verschillende manieren meten. We bekijken de tweede
benadering, de inkomensbenadering.
𝒋=𝑴
Bbp = ∑ 𝑻𝑾𝒋,𝒕
𝒋=𝟏
Bbp = lonen + landrente + winsten
Bbp = het totale inkomen van een economie
Men kan het inkomen van het land op verschillende manieren meten. We bekijken de derde
benadering, de bestedingsbenadering.
We maken een onderscheid tussen verschillende soorten van bestedingen/bestedingscategorieën :
Consumptie (C) – maakt doorgaans 60% uit van de bestedingen
+ Investeringen (I) – maakt doorgaans 20% uit van de bestedingen
• Kapitaalproductiegoederen (vb. machines)
• Nieuwe bouwwerken (incl. bestedingen van gezinnen aan nieuwe woningen)
• Veranderingen in voorraden
- Een gedeelte van de productie in 2020 wordt niet noodzakelijk in 2020 verkocht.
Stel men produceert in 2020 een Audi met een waarde van € 20 000, maar deze
wordt niet verkocht in 2020. Deze Audi moet worden meegerekend in het bbp
van 2020.
Wanneer deze wordt verkocht in 2021 is er een probleem, want dan zit deze in de
consumptie van 2021. We moeten deze er op één of andere manier uit zien te
krijgen. Dit kunnen we doen door de verandering in de voorraden mee te tellen.
Met andere woorden we gaan de Audi niet meerekenen in het bbp van 2021.
Consumptie 2021 € 20 000,00
Veranderingen in voorraden - € 20 000,00
€ 0,00
+ Overheidsbestedingen aan goederen en diensten (G) – doorgaans 20% v/d bestedingen
Bevat:
• Uitgaven aan openbare werken
• Marktwaarden van de overheidsdiensten
- MAAR… de overheidsdiensten worden niet ter beschikking gesteld in een markt
→ trucje: we gaan doen alsof de overheid de diensten rechtstreeks koopt van de
ambtenaren die die diensten leveren
- ≈ salarissen van ambtenaren
Bevat niet:
• Overdrachtsuitgaven (subsidies, uitkeringen…)
+ Uitvoer (= bestedingen van buitenlanders aan Belgische producten)
- Invoer (= bestedingen van Belgen aan buitenlandse producten)
Uitvoer – invoer = de netto – uitvoer (NX) = de handelsbalans = de handelsoverschot
➔ Bbp ≡ C + I + G + NX
4
,D) BBP: INTERNATIONAAL MONETAIR FONDS (IMF)
Hoe kan je cijfers met betrekking tot het bbp terugvinden? Internationaal monetair fonds
Voordelen: beschikbaar voor bijna alle landen van de wereld, gedetailleerd…
Hoe?: IMF → data by country → data by indicator → GDP and components
➔ Zie video!
➔ Goede oefening: proberen berekenen voor een ander land!
E) BBP: NOMINALE EN REËLE BBP
𝒊=𝑵
Tot nu toe zagen we: bbpt = ∑𝒊=𝟏 𝑷𝒊,𝒕 𝑸𝒊,𝒕 → we waarderen de hoeveelheden (Qt) tegen de prijzen
van het lopende jaar → nominaal bbp = “bbp tegen lopende prijzen”.
Dit creëert een probleem als we geïnteresseerd zijn in reële wijzigingen in de economie.
Het bbp kan veranderen als de Q verandert (= “reële wijziging”) , maar ook als de P verandert (=
“nominale” wijziging).
➔ Als we enkel willen kijken naar het effect van de verandering in hoeveelheden dan gebruiken
we het reële bruto binnenlands product!
𝒊=𝑵
➔ Reële bbp:∑𝒊=𝟏 𝑷𝒊,𝒃 𝑸𝒊,𝒕
We gaan de prijzen vastprikken op een niveau van een bepaald basisjaar (b).
➔ Reële bbp = “bbp tegen vaste prijzen”
Cijfervoorbeeld:
Appels Aardappelen
P1 (€/kg) Q1 (kg) P2 (€/kg) Q2 (kg)
2019 1 100 2 50
2020 2 150 3 100
𝑖=𝑁
• Nominaal bbp 2019 =∑𝑖=1 𝑃𝑖,𝑡 𝑄𝑖,𝑡 = (€1/kg x 100 kg) + (€2/kg + 50kg) = € 200
x3
𝑖=𝑁
• Nominaal bbp 2020 =∑ 𝑃
𝑖=1 𝑖,𝑡
𝑄𝑖,𝑡 = (€2/kg x 150 kg) + (€3/kg + 100kg) = € 600
➔ x 3 omdat Pi en Qi zijn gestegen!
𝒊=𝑵
• Reële bbp = ∑𝒊=𝟏 𝑷𝒊,𝒃 𝑸𝒊,𝒕 → basisjaar b = 2019
• Reële bbp 2019 = (€1/kg x 100 kg) + (€2/kg + 50kg) = € 200 in prijzen van 2019 (= het BJ)
➔ BELANGRIJK: Voor het basisjaar zijn het nominale en het reële bbp gelijk aan elkaar!
• Reële bbp 2020 = (€1/kg x 150 kg) + (€2/kg + 100kg) = € 350 in prijzen van 2019 (= het BJ)
➔ Stijging enkel te wijten aan reële stijging (= stijging in Qi), want Pi zijn vast!
5
,F) BBP: DEFLATOR
Stel dat t.o.v. het basisjaar: Qi x 2 en Pi x 3 → nominaal bbp neemt toe met een factor: 2 x 3 = 6
• Hoeveel maal het nominaal bbp toeneemt t.o.v. het basisjaar is gelijk aan:
(de factor waarmee het reële bbp toeneemt t.o.v. het basisjaar) X (de factor waarmee het
prijzenpeil toeneemt ten opzichte van het basisjaar)
𝑁𝑜𝑚𝑖𝑛𝑎𝑎𝑙 𝑏𝑏𝑝 𝑡 𝑟𝑒ë𝑙𝑒 𝑏𝑏𝑝 𝑡
• 𝑁𝑜𝑚𝑖𝑛𝑎𝑎𝑙 𝑏𝑏𝑝 𝑏
= 𝑟𝑒ë𝑙𝑒 𝑏𝑏𝑝 𝑏 x Pt
• We weten dat: nominaal bbp b = reële bbp b
Beide leden vermenigvuldigen met reële bbp b → nominaal bbp t = reële bbp t x Pt
𝑁𝑜𝑚𝑖𝑛𝑎𝑎𝑙 𝑏𝑏𝑝 𝑡
We zonderen Pt af in het linkerlid → Pt = = bbp-deflator
𝑅𝑒ë𝑙𝑒 𝑏𝑏𝑝 𝑡
De bbp-deflator (Pt): de verhouding tussen het nominale en het reële bbp in een bepaalde periode
(t).
Deze….
• … meet met welke factor het prijzenpeil is toegenomen t.o.v. het basisjaar.
• … heeft geen eenheden: index.
• … zal voor het basisjaar altijd gelijk zijn aan 1. In het basisjaar zelf zijn de prijzen uiteraard
niet toegenomen t.o.v. het basisjaar.
• … wordt meestal uitgedrukt met basiswaarde 100 voor het basisjaar:
Pb x 100 = 100 → P2020 x 100 ≈ 171
𝑵𝒐𝒎𝒊𝒏𝒂𝒂𝒍 𝒃𝒃𝒑 𝒕
Formule: Pt =
𝑹𝒆ë𝒍𝒆 𝒃𝒃𝒑 𝒕
TOEPASSING MET HET CIJFERVOORBEELD
𝑁𝑜𝑚𝑖𝑛𝑎𝑎𝑙 𝑏𝑏𝑝 𝑡 € 200
Bbp-deflator van 2019 = P2019 = 𝑅𝑒ë𝑙𝑒 𝑏𝑏𝑝 𝑡
= € 200 = 1
𝑁𝑜𝑚𝑖𝑛𝑎𝑎𝑙 𝑏𝑏𝑝 𝑡 € 600
Bbp-deflator van 2019 = P2020 = 𝑅𝑒ë𝑙𝑒 𝑏𝑏𝑝 𝑡
= € 350 ≈ 1,71
Besluit: Vergeleken t.o.v. het basisjaar (2019), is in 2020 het prijzenpeil gestegen met een factor van
1,71.
6
,WAAROM NOEMEN WE PT DE BBP -DEFLATOR?
Als we willen overgaan van het nominale bbp naar het reëel bbp dan moeten we delen door de bbp-
deflator. We gaan zo het effect van inflatie op dat nominale bbp verwijderen.
𝑁𝑜𝑚𝑖𝑛𝑎𝑎𝑙 𝑏𝑏𝑝 𝑡 𝑁𝑜𝑚𝑖𝑛𝑎𝑎𝑙 𝑏𝑏𝑝
Pt = ⇒ reële bbp =
𝑅𝑒ë𝑙𝑒 𝑏𝑏𝑝 𝑡 𝑃𝑡
Voorbeeld: België – 2019
• Bbp tegen lopende prijzen = nominaal bbp = 474 miljard euro
• Bbp-deflator (2010 met basis 100) = 114,72
Stap 1: Zet bbp-deflator met basis 100 naar een bbp-deflator met basis 1:
114,72
P2019 = 100
= 1,1472
Stap 2: We zetten het nominale bbp om naar het reële bbp:
𝑁𝑜𝑚𝑖𝑛𝑎𝑎𝑙 𝑏𝑏𝑝 2019 474 𝑚𝑖𝑙𝑗𝑎𝑟𝑑 𝑒𝑢𝑟𝑜
Reële bbp 2019 uitgedrukt in prijzen van 2010 = = ≈ 413 miljard euro
𝑃 2019 1,1472
G) BBP EN DE ECONOMISCHE WELVAART
Website die we gebruiken: gapminder.org
Aspecten voor de ontplooiing van mensen: gezondheid, mate waarin ze geschoold zijn…
Het bbp per hoofd is een goede maatstaf voor veel van de aspecten die een rol spelen in de ontplooiing
van mensen zoals gezondheid en scholing: landen met een hoog inkomen per hoofd/hoger bbp per
hoofd hebben doorgaans ook een hoge levensverwachting en een betere scholing.
Het bpp houdt echter geen rekening met:
• de informele sector: activiteiten buiten de markt
• de vrije tijd
• milieu
• armoede (= bbp is een gemiddelde, maar rond het gemiddelde kan veel spreiding zijn)
Conclusie: Het bbp (per hoofd) is een bruikbare maatstaf, maar zeker geen volmaakte maatstaf van
de economische welvaart in al zijn dimensies.
7
, MODULE 3: DE KOSTEN VAN LEVENSONDERHOUD BEREKENEN
A) DE CONSUMENTENPRIJZENINDEX (= CPI)
De CPI is een maatstaf voor de prijzen van goederen en diensten die door een doorsnee
consument worden gekocht.
Vereenvoudigd voorbeeld – berekenen van CPI:
Stap 1: Statistici gaan bepalen wat er in “het mandje” zit → gezinsbudgetenquête
- In ons voorbeeld kopen de gezinnen: 4 slaatjes en 2 burgers per jaar
Stap 2: De statistici gaan de prijzen meten
- In 2019: € 1/slaatje en € 2/burger
- In 2020: € 2/slaatje en € 3/burger
Stap 3: Berekenen hoeveel “het mandje” kost voor de consument
- In 2019: (€ 1/slaatje x 4 slaatjes) + (€ 2/burger x 2 burgers) = € 8
- In 2020: (€ 2/slaatje x 4 slaatjes) + (€ 3/burger x 2 burgers) = € 14
Stap 4: Kies een basisjaar + bereken de index
𝑃𝑟𝑖𝑗𝑠 𝑣𝑎𝑛 ℎ𝑒𝑡 𝑚𝑎𝑛𝑑𝑗𝑒 𝑖𝑛 𝑗𝑎𝑎𝑟 𝑡 (=𝑙𝑜𝑝𝑒𝑛𝑑 𝑗𝑎𝑎𝑟)
- Formule: CPIt = 𝑃𝑟𝑖𝑗𝑠 𝑣𝑎𝑛 ℎ𝑒𝑡 𝑚𝑎𝑛𝑑𝑗𝑒 𝑖𝑛 𝑗𝑎𝑎𝑟 𝑏 (=𝑏𝑎𝑠𝑖𝑠𝑗𝑎𝑎𝑟)
x 100
8 𝑒𝑢𝑟𝑜
- CPI2019 = 8 𝑒𝑢𝑟𝑜 x 100 = 100
14 𝑒𝑢𝑟𝑜
- CPI2020 = x 100 = 175
8 𝑒𝑢𝑟𝑜
De CPI is in het basisjaar gelijk aan 100 en heeft nooit eenheden.
Stap 5: Bereken het inflatiepercentage (πt)
- Formule inflatiepercentage: πt = ((CPI t – CPI t-1) / CPI t-1) x 100 %
175−100
- Π2020 = x 100% = 75%
100
PROBLEMEN MET CPI = PROBLEMEN MET SAMENSTELLING VAN HET CPI
Probleem 1: De substitutievertekening
Als het ene goed duurder wordt t.o.v. het andere, dan ga je een substitutie-effect krijgen.
𝑃 𝑠𝑙𝑎𝑎𝑡𝑗𝑒𝑠 𝑄 𝑠𝑙𝑎𝑎𝑡𝑗𝑒𝑠
𝑃 𝑏𝑢𝑟𝑔𝑒𝑟𝑠 substitutie-effect 𝑄 𝑏𝑢𝑟𝑔𝑒𝑟𝑠
MAAR… in de index zijn de gewichten vast → Qslaatjes en Qburgers is vast. De prijsstijging van de slaatjes
krijgt een te groot gewicht. We gaan m.a.w. een overschatting maken van get effect van de prijsstijging
van de slaatjes op de prijzenindex. Dit probleem noemen we de substitutievertekening.
8