Samenvatting boek macro-economie
Chapter 1: A tour of the world
1.1 The pandemic of 2020
Recessie: getriggerd door onevenwichten in de economie die geaccumuleerd zijn
over verschillende jaren en dat op een gegeven moment onhoudbaar lijkt.
Bv. over-investment in vastgoed + dot.com bubble (2001, Wall Street)
Recessie door een pandemie: NIET veroorzaakt door onevenwichten in de economie,
wel door een exogene, onverwachte schok.
Effect 1: productieketens verstoren.
Effect 2: Tijdelijke werkloosheid + daling in mobiliteit.
Effect 3: Aanbodschok + vraagschok.
1.2 The Great Financial Crisis of 2008-2009
Oorsprong: in 2008 daalden de huizenprijzen met 30%, banken hadden teveel leningen
gegeven en ontleners konden niet terugbetalen. Men had geen idee wat de waarde was van
de mortgages. Banken hadden te weinig kapitaal om de verliezen van de mortgages op te
vangen.
Pandemie: de crisis in 2020 was ontstaan door een daling in output. De banken en financiële
instellingen waren niet direct getroffen door de lockdown.
Impact op twee kanalen:
Handel: negatieve impact op landen die exporteerden naar de US, dit zorgde voor
een daling in hun output.
Finance: banken in de US hadden nood geld, repatriëerden fondsen uit andere
landen. Europese banken zaten ook in moeilijkheden, waardoor er een hoge schuld
was. Investeerders hadden schrik dat hun geld niet werd terugbetaald, dus
verhoogden zij de rente. De overheid verhoogde opnieuw de belastingen, waardoor
de vraag en de output nog sterker daalden.
In 2020 was de Eurozone nog steeds aan het herstellen van deze Great Financial
Crisis. De groei was hersteld, maar de werkloosheidsgraad was nog steeds hoog.
1.3 The United States
Groei in output: de verandering in output.
Werkloosheidsgraad: de proportie werkenden in de economie die niet
tewerkgesteld zijn en op zoek zijn naar een job.
Inflatiegraad: de voet waartegen de gemiddelde prijzen van de goederen in de
economie stijgen over de tijd.
1
, Macro-economische problemen voor beleidsmakers:
1) KT: Hebben beleidsmakers de nodige tools in handen om een recessie te
bestrijden?
- De Federal Reserve heeft controle over de intrestvoet (= Federal Funds Rate),
wanneer de Fed deze doet dalen dan zal de vraag gestimuleerd worden. Met een
toename in de output en een daling in de werkloosheidsgraad als gevolg. Door de
rentevoet te verhogen, zal de vraag afnemen en werkloosheid toenemen.
PROBLEEM: momenteel is het niveau van de intrestvoet lager dan in 2008, dus is er
weinig ruimte om de rente nog extra te verlagen.
- Zero lower bound: limiet waarop de Fed botste in 2008 en in 2020. De intrest kan
NIET negatief zijn, anders zou niemand nog obligaties aanhouden. Indien er sprake is
van een negatieve rente, zou iedereen cash willen aanhouden aangezien deze een
0%-intrestvoet hebben en obligaties een negatieve rentevoet geven.
2) Hoe erg is een lage productieve groei (LT)?
- Zonder productiviteitsgroei is er geen toename in inkomen per persoon.
- Bepaalde economen denken dat de US nu in een periode zit met een lagere
productiviteit, aangezien de grootste innovaties op vlak van informatietechnologie al
verworven zijn.
- De armen kunnen minder profiteren dan de rijken, toch stijgt hun levensstandaard.
(Beleidsmakers moeten de productiviteitsgroei opkrikken en de toename in
ongelijkheid afremmen.)
1.4 The EU and the Euro area
Europese Unie: groep van 27 Europese landen met een gemeenschappelijke markt.
Aangezien de UK op 31 januari 2020 de EU heft verlaten (= Brexit).
Eurozone: zone met een gemeenschappelijke munteenheid, de nationale munten
werden in 2002 vervangen door de Euro. In totaal zijn 19 landen lid van de Eurozone.
Hoe werkloosheid doen dalen?
Hoe functioneren als één zone met een gemeenschappelijke munt?
Doelstelling ECB: inflatie van om en bij de 2%.
1) Kan Europese werkloosheid afgeremd worden?
- Sommige Europese landen zoals Griekenland en Spanje hebben een
werkloosheidsgraad van 20% en 15%. Duitsland daarentegen heeft een heel lage
werkloosheidsgraad van 3%. De maatregelen moeten dus genomen worden
specifiek en afhankelijk van elk land.
- De hoge werkloosheidsgraad is gedeeltelijk het gevolg van de crisis en een daling in
de vraag. Sinds 2008 steeg de werkloosheidsgraad sterk door de toename in de
rentevoet en de dalende huizenprijzen.
- De werkloosheidsgraad in Spanje ging nooit onder 8%, dit toont problemen in de
arbeidsmarkt aan. Europa beschermt haar arbeiders te hard, het is moeilijk en duur
om personeel te ontslaan.
2
, - OPLOSSING: WN minder beschermen, waardoor de werkloosheidsgraad daalt!
2) Wat biedt de euro aan de leden van de Eurozone?
- Symbolisch belang, geen verschillende wisselkoersen, economische macht.
- Gemeenschappelijke munt = één gemeenschappelijk monetair beleid = één zelfde
intrestvoet over verschillende landen.
- Moeilijkheden: bv. wanneer het ene land zich in een recessie bevindt en het ander
land boomt Wat met de rente?
3) Brexit
Exit van Groot-Brittannië uit de Europese Unie, referendum in 2016. De meerderheid
van de oudere bevolking stemde voor de Brexit en de jonge bevolking stemde tegen
de Brexit. Migratie was de hoofdreden, mensen hadden schrik dat het sociale
zekerheidssysteem onze druk zou komen te staan. De deal tussen de EU en Groot-
Brittannië bestaat uit een vrijhandelsovereenkomst waarbij geen tarieven en geen
quota’s werden ingevoerd. MAAR de UK en de EU kunnen beiden zelf tarieven kiezen
tov de rest van de wereld.
1.5 China
De Chinese output bedraagt slechts 60% van de output van de US. Indien je de
levensstandaard van de US en China wil vergelijken, dan moet je corrigeren voor het verschil
in prijzen (het leven in China is veel goedkoper). Deze correctie noemt men de PPP (=
purchasing power parity). Van waar is de hoge groei in China afkomstig?
Hoge accumulatie van kapitaal, de investment rate in China bedraagt 46%, wat zeer
hoog is.
Snelle technologische vooruitgang: stimuleren van vestiging van innovatie bedrijven
in China + stimuleren van joint ventures tussen buitenlandse en Chinese bedrijven.
Evolutie van centrale planeconomie naar markteconomie.
Uitdaging: lagere groei is momenteel wenselijk in China. Men wil dit bereiken door de
transitie van investment naar consumptie. Een lagere investment graad zal ervoor
zorgen dat meer output naar consumptie gaat.
1.6 Looking ahead
Andere landen beginnen ook sterk te groeien, kijk naar India, Japan, Latijns-Amerika,
Centraal en Oost-Europa en Afrika.
Chapter 2: A tour of the book
2.1 Aggregate output
Nationale inkomens- en productrekeningen: ontstaan op het einde van WO II, voor
het meten van de geaggregeerde output.
Gross Domestic Product (GDP): Bruto Binnenlands Product, de maatstaf voor de
geaggregeerde output.
3
,Veronderstel dat er twee bedrijven zijn, bedrijf 1 produceert staal en bedrijf 2 produceert
auto’s. Bedrijf 1 ontvangt $100 inkomsten uit verkopen, ze betalen hun WN $80 en laten $20
winst in het bedrijf. Bedrijf 2 ontvangt $200 inkomsten uit verkopen, de uitgaven bestaan uit
het loon voor hun WN’s $70 en $100 voor aankopen van staal. De WN’s laten $30 winst in
het bedrijf. Wat is de geaggregeerde output?
De geaggregeerde output is $200, de waarde van de auto’s. Aangezien staal een
intermediair goed is, staal werd gebruikt voor de productie van auto’s. Bij het GDP houden
we alleen rekening met de waarde van de finale goederen en NIET de intermediaire
goederen. Definitie van GDP:
1) GDP is de waarde van alle finale goederen en diensten geproduceerd in een economie
tijdens een bepaalde periode. (Productiebenadering)
2) GDP is de som van de toegevoegde waarde in de economie tijdens een bepaalde
periode. (Productiebenadering)
Toegevoegde waarde: waarde van de productie – de waarde van de intermediaire
goederen.
De toegevoegde waarde in bedrijf 1 is de waarde van het geproduceerde staal,
$100. Bedrijf 2 gebruikt het staal als intermediair goed, dus creëert een toegevoegde
waarde van $200 - $100 = $100. De totale toegevoegde waarde in de hele economie
is $100 + $100 = $200.
3) GDP is de som van de inkomens in een economie tijdens een bepaalde periode.
(Inkomensbenadering)
Bedrijf 1 heeft $100 toegevoegde waarde waarvan $80 labour income en $20
capital/profit income.
Nominaal/Reëel BBP:
Nominaal BBP ($Yt): de som van de finale goederen geproduceerd vermenigvuldigd
met hun huidige prijs. Nominaal BBP kan stijgen door een toename in productie of
door een toename in de prijzen over de tijd.
Reëel BBP (Yt): de som van de finale goederen geproduceerd vermenigvuldigd met
constante prijzen. Zo kunnen we veranderingen in actuele output meten en de
impact van inflatie wegwerken.
STEL: nominaal BBP = reëel BBP basisjaar
Reëel BBP in lopende prijzen, BBP in termen van goederen, BBP gecorrigeerd voor
inflatie, BBP in constante euro’s/dollars
4
,GDP: niveau vs groeiniveau
GDP geeft het niveau van economische grootte van een land.
Y t−Y t−1
Groei van het GDP =
Y t−1
Reëel GDP per capita: ratio van het reëel GDP tov de bevolking van een land. Dit geeft
ons de gemiddelde levensstandaard in een land.
Expansie = periodes met een positieve groei van het GDP.
Recessie = periodes met een negatieve groei van het GDP.
FOCUS BOX: reëel BBP, technologische vooruitgang en de prijs van computers
Het probleem in de berekening van het reëel BBP is de verandering in kwaliteit van de
bestaande goederen. Hoe meten we het verschil in kwaliteit tussen een computer van in
2020 of van in 2000. De kwaliteit van deze computers is gestegen met 20%, tegelijk is de
prijs van pc’s gedaald met 7%. De kwaliteits-aangepaste prijs gaat naar 27% per jaar.
Hedonic pricing: de waarde van een product meten aan de hand van hoeveel nut het
jou oplevert.
2.2 The unemployment rate
Werkgelegenheid (= N): het aantal personen die een job hebben.
Werkloosheid (= U): het aantal personen die geen job hebben, maar op zoek zijn naar
een job.
Beroepsbevolking (= L): de som van de werkende bevolking + de werkloze bevolking.
L=N+U
Personen die geen job hebben en niet op zoek zijn, zitten NIET in de
beroepsbevolking!
Werkloosheidsgraad: de ratio van het aantal personen die werkloos zijn tov de
beroepsbevolking.
U
u=
L
Sommige onderzoekers (Current Population Survey) classificeren werkzoekenden
als personen die de afgelopen 4 weken gezocht hebben naar een job.
Discouraged workers: personen die het zoeken naar een job opgeven en dus niet
langer behoren tot de werklozen.
Participatiegraad: de ratio van de beroepsbevolking tov de beroepsgeschikte
bevolking (= op beroepsactieve leeftijd).
Hoe hoger de werkloosheidsgraad, hoe lager de participatiegraad.
Waarom vinden economen de werkloosheidsgraad belangrijk?
1) Direct effect op de welvaart van de werklozen, zeker degenen die voor een lange
periode zonder job zitten.
2) Signaal dat de economie zijn menselijke resources niet efficiënt inzet.
Lage werkloosheidsgraad is ook een probleem, aangezien vacatures niet meer
ingevuld kunnen worden.
5
, FOCUS BOX: Werkloosheid en gelukkigheid
Wanneer je werkloos wordt, zal er een sterke daling
zijn op vlak van gelukkigheid. Het gevoel van
gelukkigheid daalt reeds sterk voor het moment
waarop je werkloos wordt. Dit betekent dat
werkenden weten dat ze werkloos zullen worden of
dat ze hun job steeds minder graag doen. Daarnaast
hersteld het gevoel van gelukkigheid niet volledig. Vier jaar na de periode van werkloosheid
is het gevoel van gelukkigheid nog steeds onder het niveau van voor werkloosheid.
2.3 The inflation rate
Inflatie: een aanhoudende stijging van het algemene prijspeil.
Inflatiepercentage: het tempo waarin het prijspeil stijgt.
Deflatie: een aanhoudende daling van het prijspeil (negatief inflatiepercentage).
GDP Deflator in jaar t: de ratio van het nominaal GDP tov het reëel GDP in jaar t.
Nominal GD Pt $ Y t
Pt = =
Real GD Pt Yt
GDP Deflator = index = geen economische interpretatie.
De inflatiegraad heeft wel een economische betekenis, het is de voet waartegen
het algemeen niveau van de prijzen stijgen over de tijd.
π t =(Pt −Pt −1)/ Pt−1
Nominaal GDP is gelijk aan de BBP deflator vermenigvuldigd met het reële GDP.
$ Y t =P t Y t
De groeivoet van het nominaal GDP is gelijk aan de som van de groei in inflatie en de
groeivoet van het reëel GDP.
De consumptieprijsindex (CPI)
De GDP deflator geeft een beeld over de gemiddelde outputprijzen, de finale goederen
geproduceerd in de economie. Maar de consument is geïnteresseerd in de gemiddelde
consumptieprijzen. Deze twee zaken zijn niet hetzelfde:
- Sommige goederen in het GDP zijn verkocht aan bedrijven, niet aan consumenten.
- Sommige goederen zijn gekocht door consumenten en niet geproduceerd in het
binnenland, maar geïmporteerd uit het buitenland.
CPI = maatstaf voor de kost van levensonderhoud. Deze meet de kost van in dollar
van een lijst met een specifiek aantal goederen en diensten over de tijd.
In Europa HICP: Harmonised Index of Consumer Prices, elk land berekent zijn CPI
en vergelijkt dit met de HICP
CPI en GDP Deflator meten beiden met hoeveel % het leven duurder is geworden.
6