Samenvatting hematologie
1. Bloed: algemene eigenschappen en functies
1.1 Het bloedvatenstelsel: de bouw en functie van slagaders, haarvaten en aders
Bloedvaten zijn onderverdeeld in:
❖ Slagaders (arteriën):
→ Bloedstroom van het hart af
→ Stevige bouw: weerstaan grote druk waarmee bloed door slagaders gestuwd
wordt
❖ Haarvaten (capillairen):
→ Kleinste bloedvaten
→ Fijn vertakt netwerk door organen en spieren:
▪ Goede doorbloeding
▪ Overtollig vocht uit bloed → uitwisseling voedings- en afvalstoffen
❖ Aders (vene):
→ Bloedstroom naar hart toe
→ Pompwerking niet merkbaar: stroomsnelheid = 0
→ Kleppen onderlichaam: verhinderen ophoping
▪ Spierbewegingen + pompende werking stuwen bloed naar boven
1.2 Eigenschappen van bloed
Volwassenen hebben 4 – 6l bloed bestaande uit 50 – 60% vloeistof, het
bloedplasma, en voor 40 – 50% uit bloedcellen (RBC, WBC,…).
Hematocriet = het deel van het bloed ingenomen door (rode)bloedcellen.
→ Verlaagd: bloedarmoede
→ Verhoogd: uitdroging (verhoogde aanmaak RBC)
Wielersport: dopinggebruik erytropoëtine (Epo) = hormoon dat
beenmerg aanzet tot extra aanmaak RBC.
Samenstelling bloed zo homogeen mogelijk en viscositeit binnen bepaalde
grenzen:
→ Homogeniteit: Figuur 1: Bestanddelen bloed en HCT.
▪ Bloed voortdurend in beweging
▪ Onderlinge afstoting bloedcellen door negatieve elektrische lading
▪ Ongunstige invloed:
➢ Verschil dichtheid bloedplasma (1026 – 1031 g/L) en bloedcellen (1045
– 1095 g/L) → bloedcellen neiging om te bezinken in onderste delen
lichaam
1
, → Viscositeit:
▪ Snelheid bloeddoorstroming
▪ Hoeveelheid cellen en eiwit + vorm (langgerekt en groot)
Vb. fibrinogeen, immuunglobulinen ( viscositeit)
▪ Ziekten: verandering samenstelling plasma-eiwitten → effect op lading RBC en
viscositeit bloed
1.3 Functies van het bloed
= één van de belangrijkste orgaansystemen in het lichaam met als functie:
I. Transport water, O2, CO2, koolhydraten, eiwitten, vetten, mineralen, vitaminen,
hormonen en afbraakproducten.
→ Bloedplasma en rode bloedcellen
II. Bescherming micro-organismen/lichaamsvreemde stoffen
→ Leukocyten (WBC)
III. Intact blijven binnenwand bloedvaten + dichting verwonding (preventie bloedverlies)
→ Trombocyten en fibrinogeen
IV. Regulatie lichaamstemperatuur
→ Vervoer warmte vanuit weefsels naar huid en longen → omgeving
V. Waterhuishouding en zuubase-evenwicht
1.4 Bestanddelen van het bloed
1.4.1 Serum en plasma
Bestanddeel Functie Voorbeelden
Eiwitten - Transporteiwit: TBG, Transferrine, albumine,
Schildklierhormoon ALAT, fibrinogen,
Fe, Ca, toxische stoffen immunoglobulinen.
- Colloïd osmotische druk
- Hormonen en enzymen
- Stollingsfactoren
- Afweer
Vetten - Grondstof hormonen Cholesterol
- Grondstof gal Cholesterol
- Energiebron Triglyceriden
Suiker Energiebron Glucose
Elektrolieten (ionen) - Waterverdeling Natrium
- Botopbouw Calcium, fosfaat
- (Spier)zenuwgeleiding Magnesium, kalium, calcium
- Bloedstolling Calcium
- Cofactor voor enzyme Calcium, magnesium
- Energiestofwisseling Fosfaat
Vitaminen - Celdeling (DNA-synthese) Vitamine B12, foliumzuur
- Botstofwisseling Vitamine D
Tabel 1.1: Bestanddelen plasma.
Na bloedafname treedt stolling op met als proces:
1. Fibrinogeen omgezet naar fibrine door trombine (m.b.v. Ca);
2. Slaat neet → netwerk draden met opgesloten bloedcellen (het bloedstolsel) =
coaguleren;
3. Stolsel trekt na enige tijd samen waarbij vloeistof uit stolsel treedt = retractie
2
, → Bloedserum: geen stollingsfactoren
Verkrijgen van plasma na bloedafname:
1. Remming stolling tijdens bloedafname door middel van anticoagulantia → bevatten nog
stollingsfactoren.
2. Samenstelling: water, eiwitten, vetten, suikers en elektrolieten en stollingsfactoren (zie
tabel 1.1)
1.4.2 Bloedcellen
Onderscheid op basis van vorm, grootte, eigenschappen en functies:
I. Erytrocyten (RBC):
→ Hemoglobine (rode bloedkleurstof)
→ Transport O2 en CO2
II. Leukocyten (witte bloedcellen):
→ Afweer infecties
→ 5 typen:
i. Basofiele granulocyten
ii. Eosinofiele granulocyten
iii. Neutrofiele granulocyten
iv. Lymfocyten
v. Monocyten
III. Trombocyten (bloedplaatjes):
→ Stelping bloedingen
1.5 De bezinking
Omwille van grotere dichtheid bloedcellen t.o.v. bloedplasma zakken bloedcellen geleidelijk
aan naar bodem met een bepaalde snelheid (=bezinkingssnelheid = BSE = bezinking)
→ Proces:
▪ Erytrocyten (biconcaaf) → neiging tot rouleauxvorming: cellen gaan met platte
kanten tegen elkaar → oppervlak erytrocyt negatief geladen → afstoting → heeft
tijd nodig
▪ Ontstekingen: bepaalde factoren verminderen negatieve lading → sneller
optreden rouleauxvorming → snellere bezinking
→ Snelheid afhankelijk van:
▪ Aantal en vorm RBC in bloed:
➢ Anemie:
• Minder erytrocyten → minder onderlinge afstoting → snellere
bezinking
• Andere vorm + kleiner → toename bezinkingssnelheid
▪ Toegenomen concentratie ontstekingseiwitten:
➢ Verhoogde bezinkingssnelheid
➢ Fibrinogeen en antistoffen
▪ Viscositeit plasma:
➢ Infecties:
3
, • Verhoogde concentratie IgM → verlaging bezinkingssnelheid
▪ Aanwezigheid zeer sterke leukocytose:
➢ Verlaging bezinkingssnelheid
1.5.1 Interpretatie van BSE-uitslagen
Gebruikt bij screenend laboratoriumonderzoek om eerste indruk gezondheidstoestand patiënt
te verkrijgen.
→ BSE-bepaling:
➢ Beoordeling ontsteking veroorzaakt door infectie, maligniteit (leukemie) door
toegenomen productie M-proteïnen
➢ Verhoogd:
▪ Aanwezigheid ziekte (niet welke)
▪ Anemie
▪ Ontstekingen
➢ Vervangen door C-reactief proteïne (CRP)
▪ = onstekingseiwit aangemaakt door lever met snellere reactie op
onstekingen
▪ Betere merker voor vervolgen infectie
→ Uitvoeren BSE-bepaling:
➢ Bezinking = mate waarin erytrocyten spontaan bezinken in een
gestandaardiseerde glazen pipet in verdund citraatbloed uitgedrukt in mm/u.
➢ Westergren (eerste methode):
▪ Lange buizen verticaal in houder;
▪ Veneus bloed mengen met trinatriumcitraat-oplossing en opgezogen in
buis tot bovenste streep;
▪ Bloedcellen gaan sedimenteren;
▪ Volwassen na 1u: 1 – 15 mm
▪ Ouderen na 1u: hogere waarden
Gesluierde bezinking:
aflezen op plaats waar
erytroctenlaag goed te
herkennen is
Arbeidsintensief →
alternatieven
Figuur 2: Bezinking: Na 1u scheidingslijn tussen RBC en bloedplasma aflezen = 18
mm.
→ Aspect van het plasma:
➢ Kleur plasma
➢ Buffy-coat: groter aantal leukocyten → dikkere laag
➢ Bloedplaatjes
4