Welvaart, ongelijkheid en armoede
Inleiding
De meeste mensen hebben zowel inkomens uit arbeid en uit kapitaal. We leven in een vrije
markt. In het vrije markt systeem, zijn dit de enige twee mogelijkheden om een inkomen te
verwerven.
Het leefloon is het laatste redmiddel dat door het OCMW gegeven wordt. Iemand die
leefloon krijgt heeft geen inkomen uit kapitaal.
Neoliberalisme en extreme vrije markt is te vinden in Amerika. Bv. Trump die ongeveer 500
euro belastingen per jaar betaalt. Dit fenomeen is extreem neoliberalistisch, Amerika heeft
een vrije markt. Het ander uiteinde of wat dus lijnrecht tegenover de vrije markt staat is de
planeconomie. Bv. In Noord-Korea. Dit is het enige land waar de planeconomie nog bestaat
in die extreme mate. België is een welvaartsstaat.
Diesel wordt heel duur, mensen worden geraakt in hun portefeuille. Dit maakt dat mensen
na een tijd gaan afstappen van dieselwagens. Economie beïnvloedt het gedrag van mensen.
Inflatie = prijsstijging. Hoe komt het dat een arme boer in derdewereldlanden veel minder
verdient als een gewone man bij ons? Productiviteitsstijging, dit is ontzettend efficiënt en dit
kan geregeld worden door de vrije markt. Productiviteit is de sleutel tot welvaart.
Vraag is de sturende kracht in de vraag- en aanbodmarkt. De vraag bepaald het aanbod. De
vraag heeft de macht.
Taken van de overheid
o De overheid is de scheidsrechter van de vrije markt.
o De overheid moet zorgen dat er correcties gebeuren (ecologische en sociale).
o De overheid bouwt collectieve voorzieningen uit. Bv. onderwijs. Democratisering van
het onderwijs is een taak van de overheid, NIET van de vrije markt.
o Overheid beheert de ‘commons’. Bezittingen (zoals lucht, noordpool, …) zijn van
niemand, we moeten het internationaal regelen.
Hoe wordt welvaart verdeeld?
o Primaire inkomensverdeling (verdeling tussen arbeid en kapitaal, verdeeld de vrije
markt).
o Secundaire inkomensverdeling (belastingen die de overheid vraagt)
o Tertiaire herverdeling (verdeling in de collectieve voorzieningen)
,Hoofdstuk 1: Wat is economie en hoe denken economen?
Hoofdstuk 1.1: De twee betekenissen van het woord “economie”
Economie als werkelijkheid: motorenproductie. Arbeidsproductiviteit welvaart.
Behoeftebevrediging: De motor van het aanbod, vraag kan veranderen. Bv. mensen hebben
een behoefte (zin in koffie) en willen deze behoefte bevredigen (ze gaan koffie kopen). Het
aanbod moet inspelen op de vraag (je moet proberen te produceren waar een grote vraag
naar is). Produceren, verdelen en aanwenden van middelen die voor behoeftebevrediging in
aanmerking komen (Hoe krijgen we het bij de consument). Wanneer mensen iets kopen
moeten ze dus de behoefte ervoor hebben maar het moet ook passen binnen het budget.
Wanneer je geen budget meer hebt of je budget is al op Schaarste. Op basis van behoefte
maken mensen keuzes, omgaan met schaarste.
Economie is een jonge wetenschap, bestaat nog niet heel lang. Adam Smith (1723 – 1790)
heeft het boek “An inquiry into the Nature and Causes of Wealth of Nations”. Periode van de
verlichting, industriële revolutie en uitbreiding van de wereldhandel dus in een periode
waarin de wereld heel intens aan het veranderen was.
Behoefte = vraag. Productie = aanbod. Spanning tussen behoeften en middelen =
schaarsteverschijnsel of welvaartstekort. Behoeften zijn cultureel bepaald (bv. in India zijn
koeien en rijst ‘heilig’), die behoeften kunnen ook in de tijd veranderen (bv. minder behoefte
om zwemkledij te kopen in de lente dan in de winter). Schaarste wordt bepaald door het
budget. Kiezen gebeurt op basis van voorkeuren of prioriteiten. Schaarste betekend niet dat
er een absoluut tekort of schaarste is, de rekken staan vol (er is heel veel keuze in de
supermarkten, 100 verschillende soorten chips). Er is een relatief tekort. Keuzes worden niet
alleen gemaakt op individueel en gezinsniveau, maar ook collectief (groepen, organisaties,
landen, …) Bv. Chiro beslist dat ze met het verdiende geld van de Chirofeesten een tent gaan
kopen, maar dan kunnen ze geen fuif meer organiseren, ze moeten kiezen wat ze met hun
budget gaan doen of gaan laten vallen.
Opportuniteitskosten: De waarde van de gederfde baten van het beste alternatief dat niet
gerealiseerd werd. Wanneer je helemaal alleen op een eiland zit, moet je kiezen of je een
hele dag ananassen gaat rapen of een hele dag gaat vissen, allebei kan niet, als je kiest om te
gaan vissen, heb je 3 vissen maar geen 6 ananassen. Als je ergens werkt, laat je je vrije tijd
vallen dus is je werk je opportuniteitskost. Als je bv. grootmoeder wordt en je beslist om
parttime te gaan werken, is je vrije tijd in waarde verhoogt omdat je kleinkinderen hebt.
Mensen kunnen dit zeer snel afwegen. Mensen willen zowel hun opportuniteitskost als hun
financiële kost zo laag mogelijk houden EN tegelijkertijd hun baten zo hoog mogelijk houden.
Maximaliseren van de baten EN minimaliseren van de offers. Kosten zijn inspanning en geld.
Baten zijn behoeften die je invult.
Hoofdstuk 1.2: De kern van het economisch probleem: schaarste verplicht
tot kiezen!
Economie gaat over het feit dat je gedwongen wordt om te kiezen = schaarste. Je hebt 10
euro maar je wilt misschien dingen uitgeven ter waarde van 1000 euro, dit gaat niet dus je
moet kiezen. De vraag is de motor van de economie. De vraag stuurt het aanbod. Het aanbod
is datgene wat er wordt gemaakt en geproduceerd. De vraag veranderd afhankelijk van de
situatie vb. wanneer het heel warm wordt door de opwarming van de aarde, gaat de vraag
naar airco stijgen. Absolute schaarste is wanneer er niets is, wanneer alles uitverkocht is en
er niets of niet genoeg geproduceerd wordt vb. in oorlogstijden. Opportuniteitskost en
schaarste hoeft niet per se over geld te gaan, het kan ook over tijd gaan. Wanneer je kiest om
, een bepaalde activiteit te gaan doen, heb je geen tijd meer over om de andere activiteit te
gaan doen dus je moet afwegen waar je behoefte het grootst voor is.
Kenmerken van behoeften
o Verzadiging, veel behoeften (vooral honger, dorst, …) zijn repetitieve behoeften. Een
tijdje na je de behoefte hebt vervult, heb je opnieuw behoefte aan datzelfde.
o Onbeperkt. Bv. wanneer je huis volledig is afbetaald, koop je een tweede en
misschien wel een derde verblijf. De mens is een vat zonder bodem. MAAR iedereen
(ook rijke mensen) hebben een budget.
o Rangorde in belangrijkheid, verschillend per individu, iedereen heeft verschillende
voorkeuren en vind andere behoeften belangrijker.
o Niet alleen individueel maar ook collectief (laadpalen, bredere fietspaden, …).
Collectieve behoeften kunnen ook veranderen vb. met corona is de collectieve
behoefte aan natuur gestegen.
o Veranderlijk in tijd en ruimte, dynamisch. Bv. in Vietnam was 10 jaar geleden de
norm dat je zo wit mogelijk moest blijven om aan te tonen dat je niet op het land
moet werken, vandaag de dag is het juist de mode om een bruin velletje te hebben.
Economische goederen = Schaarste middelen om behoeften te bevredigen. Materieel
(goederen, bv. eten kopen) of immaterieel (diensten, bv. doktersbezoek, onderwijs, gaan
eten in een restaurant, …).
Kenmerken van economische goederen: Economische goederen zijn schaars, iemand heeft
ervoor gewerkt dus er moet voor betaald worden. Verschil in economische goederen (waar
je voor betaald vb. eten, schrift, …) en vrije goederen (waar je niet voor betaald vb. lucht,
zon, water in het amazonewoud, …). Economische goederen zijn nuttig, we hebben er geen
waardeoordeel over.
Onderscheid consumptiegoederen en investeringsgoederen: Dit zijn beide finale goederen.
Een consumptiegoed is al wat je als particulier koopt (bril, brood, gsm, kledij, auto, …), het
zijn consumptiegoederen omdat je er niets mee produceert maar enkel mee consumeert.
Een investeringsgoed (vb. pijl en boog want je moet eerst het hert afschieten voor je het kan
opeten) is iets wat je gebruikt om consumptiegoederen als finaal product af te leveren aan
de markt of aan jezelf. Een investeringsgoed dient om te produceren. Investeringsgoederen
verdwijnen niet in het productieproces. Goede investeringsgoederen dienen om meer te
kunnen produceren.
Intermediaire goederen zijn geen finale goederen. Een intermediair goed is een product dat
tijdens het productieproces verdwijnt in een finaal product en je betaald voor het finaal
product. Bv. Een kok koopt groenten aan (intermediair product) en maakt er een heerlijke
spaghettisaus van (finaal product). Een cameraatje (intermediair product) wordt tijdens het
productieproces verwerkt in een gsm (finaal product). In een productieproces heb je een
combinatie nodig van investeringsgoederen en intermediaire goederen (vb. deeg + oven om
broden te bakken in de bakkerij). Bakker doet het werken met machines omdat hij dan meer
broden kan verkopen en meer winst kan maken welvaarsstijging. (Voorbeelden nodig?
check les WOA 30/11 13u45, het laatste kwartier van de les voor uitgelegde voorbeelden)
BBP (bruto binnenlands product) is de optelsom van de finale goederen dus zowel
consumptiegoed als investeringsgoed.
Verschil tussen individuele goederen en collectieve goederen: Individuele goederen (vb.
privézwembad, ijsje) zijn individueel toegeëigend op basis van individuele voorkeuren.
Aangekocht tegen de marktprijs. Je sluit met die aankoop alle andere consumenten uit (jij
hebt dat ijsje gekocht dus niemand anders kan dat ijsje nog kopen). Collectieve goederen (vb.
openbaar zwembad, bus, school) zijn dingen die door de overheid zijn geproduceerd om
, collectieve behoeften in te vullen. Er bestaat geen marktprijs, enkel een kostprijs. Je sluit
geen andere consumenten uit want iedereen kan er gebruik van maken. De overheid
organiseert en subsidieert. “Het free rider gedrag”.
We hebben 3 productiefactoren: kapitaal (investeringsgoederen = kapitaalgoederen), arbeid
en natuur (ertsen, bos voor boomhakker, akker voor boer, gebruiken ze om dingen te
maken). Kapitaal dient om de productie fel te verhogen.
Homo economicus, de speltheorie en empirisch onderzoek zijn de drie instrumenten die de
econoom heeft.
Homo economicus: Een afweger, een rationeel denker. Baten maximaliseren en de offers
minimaliseren. Volgens de homo economicus heeft de overheid er alle baat bij om in
ziekenhuizen generische middelen (= geneesmiddelen die zijn ‘nagemaakt’ met hetzelfde
recept na een patent is afgelopen dus ook andere bedrijven het geneesmiddel mogen
maken. Voordeel van generische middelen is dat ze veel goedkoper zijn dan die van het
originele merk.) aan te bieden. Amartya Sen is een belangrijke econoom die de rol van
altruïsme, waarden en emoties bij het maken van keuzes introduceerde. Beperking aan de
homo economicus: emoties van mensen spelen niet mee, enkel rationeel nadenken. Mensen
kunnen irrationeel worden door emoties.
De speltheorie (Nash): Belangrijk om het gedrag van mensen te bestuderen. Het echte leven
is een spel. Verlies van eigen individu zo laag mogelijk houden. Bv. je sluikstort niet in je
eigen tuin of in je eigen voortuin maar wel op school. Split or steal dilemma, prisoners
dilemma.
Empirisch onderzoek: Wiskundig systeem waarbij data geanalyseerd wordt en op basis
daarvan kan je een gemiddelde berekenen zodat je vraag en aanbod kan construeren.