Psychologie periode 1
Inleiding
Psychologie
Wetenschap gedrag en geestelijke processen
Breed veld
Contact met mensen
Raamwerk voor beter begrip
Begrijpen van maatschappelijke problemen
Behandeling van mensen vanuit een psychologische invalshoek
Doelen de mens
Psychologische basiskennis bij iedereen naar hetzelfde niveau brengen (begrippenkader,
vaardigheden, …)
Psychologische mechanismes maximaal verbinden met situaties uit het dagelijks leven.
Aandacht voor psychologische functies: perceptie, ‘waar’nemen, leren, geheugen, denken,
emotie, motivatie, … (opbouwen en verfijnen via leerprocessen vanaf onze conceptie,
functies hangen onderling allemaal samen)
Wisselwerking met anderen
Uitgangspunten
Eigen constructie
Totaalconstructie
Aanpassing door middel van leerprocessen
Werkelijkheid is de aanvaarde werkelijkheid: Wat we geloven of aanvaarden als
werkelijkheid, is voor mensen de werkelijkheid
Hardware = Het zenuwstelstel
Software = Perceptie, leerprocessen, denkprocessen, geheugen, emotie, motivatie, …
Definitie van psychologie: Psychologie is de academische discipline die zich bezighoudt met het
innerlijk leven (kennen, voelen en streven) en het gedrag van mensen.
Psychologen baseren hun kennis op wetenschappelijk onderzoek (onderzoek is systematisch,
objectief, controleerbaar)
Mensenkennis is eerder intuïtief (mensenkennis is gebaseerd op toevallige ervaringen, per definitie
subjectief, moeilijk te controleren)
SOCIALE CONTEXT: Betekenisverlening (mogelijk gemaakt door perceptie, lichaam, geheugen,
emotie, motivatie, denken, …) zorgt ervoor dat we doelgericht kunnen handelen. Andersom zorgt het
doelgericht handelen ook voor betekenisverlening.
Psychologie
Psychologen: Master opleiding, daarna specialisatie in een van de deelterreinen van de
psychologie (Experimenteel psychologen, arbeids-en organisatiepsychologen, klinisch
psychologen, schoolpsychologen, sociaalpsychologen, ontwikkelingspsychologen, …)
Psychiaters: Volgden een medische opleiding tot arts, daarna specialisatie in de behandeling
van mentale stoornissen.
, Psychotherapeuten: Opleiding na basisopleiding om psychiatrische problemen te
behandelen, vier dominante richtingen (Psychoanalisten, psychodynamische therapeuten,
(cognitief)-gedragstherapeuten, systeemtherapeuten)
Pseudopsychologie: Niet onderbouwde psychologische aannamen die niet wetenschappelijk
onderbouwd zijn. Deze kunnen gaan van inspirerend (levenswijsheid) naar schadelijk en
gevaarlijk (Astrologen, handlezers, grafologen, helderzienden, …)
Waarom zijn mensen zo goedgelovig?
SKEPP (Studiekring voor Kritische Evaluatie van Pseudo-wetenschap en het Paranormale)
Mensen houden van mensen met paranormale gaven omdat
o We nieuwsgierig zijn
o Ze vaak gelijk hebben (?)
o We psychologische behoefte hebben om te geloven dat er meer is, … en dat het goed
afloopt, iedereen heeft naïviteit nodig in zijn leven
o Wij van nature geneigd zijn om verbanden te leggen, niets gebeurd zomaar, op zoek
naar verklaringen
‘Forer of Barnum-uitspraken’ = Uitspraken die altijd gelden, komen voor bij horoscopen
COLD READING (techniek wordt gebruikt bij politieverhoren, verkopers, …)
Wanneer je kritisch naar bv. handlezers kijkt, is het niet schadelijk, het kan juist mensen aan
het denken zetten en inspiratie geven. Voor kwetsbare mensen kan dit wel schadelijk zijn.
Net als onderzoekers op andere vakgebieden, gebruiken psychologen een wetenschappelijke
methode om hun ideeën, empirisch te toetsen. Ontwikkel hypothese Verzamel objectieve data
Analyseer resultaten Resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren (herhalen)
Variabelen
Onafhankelijke variabele: De variabele die gehanteerd wordt door de onderzoeker.
Afhankelijke variabele: De variabele die verandert (of niet verandert) als gevolg van de
veranderingen in de onafhankelijke variabele.
Psychologisch onderzoek
1. Experimenten
2. Correlatieonderzoek
3. Enquête (Survey)
4. Natuurlijke observatie
5. Gevalstudie
5 soorten van psychologisch onderzoek uitgelegd
1. Experimenten
Wanneer je wil weten of de ene variabele de andere veroorzaakt.
Proefopzet: Alle variabelen onder controle en alle mogelijke storende variabelen
uitgeschakeld.
Vind plaats in een laboratorium.
Enkele termen
o Experimentele groep: Proefpersonen die worden blootgesteld aan de
speciale behandeling waar men meer over wil weten.
, o Controlegroep: Proefpersonen die worden gebruikt als vergelijkingsmateriaal
naast de experimentele groep. De controlegroep krijgt niet de speciale
behandeling waar men meer over wil weten.
o Onafhankelijke variabele: De variabele die de onderzoeker hanteert, volledig
in de hand van de onderzoeker.
o Afhankelijke variabele: Het effect van de onafhankelijke variabele op de
proefpersonen.
2. Correlatieonderzoek
Bij een relatief grote groep individuen gaat men een aantal gegevens halen (vb.:
geslacht, leeftijd, intelligentieniveau,…). Daarna worden groepen onderscheiden en
gaat men kijken of er een verschil is tussen de reactie op een bepaalde variabele
tegenover de andere groep.
Een correlatie is een verband tussen verschillende variabelen, dit verband is niet
noodzakelijk een oorzakelijk verband.
De correlatiecoëfficiënt zal bij aanpassing van de ene variabele, de andere variabele
mee veranderen.
o Lage correlatie: Een verandering van één van de variabelen heeft weinig
effect op de andere variabele.
o Hoge correlatie: Bij aanpassing van de ene variabele, gaat de andere
variabele mee veranderen.
o Positieve correlatie (correlatiecoëfficiënt tussen 0 en 1): Tweede variabele
neemt toe wanneer de eerste toeneemt. Stijgende curve
o Negatieve correlatie (correlatiecoëfficiënt tussen -1 en 0): Tweede variabele
neemt af wanneer de eerste toeneemt. Dalende curve
o Correlatiecoëfficiënt rond 0: Geen/weinig verband tussen beide variabelen.
Geen verband, losse resultaten in de grafiek
3. Observatie
Observeren van een proefpersoon in zijn of haar natuurlijke omgeving. Men grijpt op
GEEN enkele manier in. Doel: Beschrijven van het ‘natuurlijke gedrag’ van de
proefperso(o)n(en).
4. Interview of enquête
Onderzoek waarbij via vragenlijsten getracht wordt meer te weten te komen over
een bepaald onderwerp of fenomeen. Informatie verzamen over gedrag dat zich in
de privésfeer bevindt (bv.: seksueel gedrag) of waarbij het gaat over mentale
processen die moeilijk te observeren zijn (bv.: geluk)
Vragen stellen kan schriftelijk, open (je stelt de vraag maar gaat in op wat de persoon
zegt), gesloten (je houdt je strikt aan de vragen).
Aandachtspunten
o Zijn de geïnterviewden representatief voor de onderzochte groep?
o Spelen de verwachtingen van de onderzoeker mee in het onderzoek?
o Is er kans dat de proefpersonen sociaal wenselijk gaan antwoorden?
o Kunnen de resultaten veralgemeend worden?
, o Is de vragenlijst correct opgebouwd? Volgorde vraagstelling heeft invloed.
5. Gevalstudie (case study)
Meestal wordt dit type onderzoek enkel gebruikt in bijzondere situaties. Vb.:
Zeldzame ziekten of mensen met zeldzame talenten of aandoeningen.
Gevalstudies geven specifieke inzichten, die echter moeilijk te veralgemenen zijn.
Bij het klaarmaken van een onderzoek zijn 2 begrippen van groot belang
BETROUWBAARHEID: Mate waarin een meting onafhankelijk is van toeval. Test heeft een
hoge betrouwbaarheid wanneer deze test na herhaald afname van de test bij een bepaald
persoon dezelfde waarde/testuitkomst geeft.
VALIDITEIT: De mate waarin de test meet wat hij hoort te meten of wat hij oorspronkelijk als
doel voor ogen had.
Andere belangrijke begrippen
EXPECTANCY BIAS: Vertekening in psychologisch onderzoek door de vooringenomenheid van
de onderzoeker.
o EMOTIONELE BIAS: Ontstaat door ingebakken opvattingen waar de onderzoeker zich
niet van bewust is. Emotioneel redeneren, iemand geeft interpretatie op basis van
een emotionele reactie. Vb.: Misdadigers moeten hard gestraft worden.
o CONFIRMATION BIAS: Cognitieve neiging van mensen om meer waarde te hechten
aan informatie die hun eigen voorkeur en hypotheses volgt.
5 hoofdstromingen in de psychologie
1. Psychodynamisch perspectief
2. Behavioristisch perspectief
3. Cognitief perspectief
4. Humanistisch perspectief
5. Biologisch perspectief
5 hoofdstromingen uitgelegd
Psychodynamisch perspectief
Sigmund Freud ontwikkelde de psychoanalyse. In de psychoanalyse zorgt het
onbewuste voor psychische dynamiek. Dit onbewuste komt in belangrijke mate uit
ervaringen uit de jeugd.
Freud introduceerde het bekende persoonlijkheidsmodel: EGO – ID – SUPEREGO
o ID Driften, instincten, volledig onbewust, duivel
o SUPEREGO Moraliteit, waarden, idealen, grotendeels onbewust, engel
o EGO Compromis, bemiddelaar id en superego, realiteit, de mens zoals
we hem kennen, deels bewust
Psychodynamische benadering = Psychoanalyse die wordt verbreed en op een
andere manier wordt uitgewerkt.
+: Grote focus op het innerlijke, verleden.
-: Houdt te weinig rekening met leerprocessen.