Onderzoeksmethodologie
Onderzoek= systematisch proces v : vragen stellen (onderzoeksvraag/hypothese formuleren),
vragen beantwoorden (de juiste onderzoeksmethode toepassen), aantonen dat je antwoorden valide
zijn (publiek overtuigen van betrouwbaar onderzoek) en onderzoeksresultaten delen
Types onderzoeksvragen: exploratief, beschrijvend, verklarend, design onderzoek
Types onderzoek:
- Fundamenteel/theoriegericht vs praktijkgericht/beleidsgericht
- Verkennend, beschrijvend, verklarend
- Experimenteel vs niet-experimenteel
- Kwalitatief vs kwantitatief
- Transversaal/cross-sectioneel vs longitudinaal
- Inductief vs deductief
Inductief= vanuit een probleem vertrekken en onderzoeken wat de oorzaak is (v waarnemingen tot
geldige uitspraken komen) (gebruik v grounded theorie)
Deductief= van een algemeen aanvaarde theorie naar het bewijs van de theorie in het probleem dat
onderzocht wordt (uit bestaande kennis, nieuwe kennis afleiden) (meestal kwantitatief onderzoek)
Elementen sociaalwetenschappelijk onderzoeksproces:
- Literatuur onderzoek (literatur review)
- Concepten en theorieën (conceptsandtheories)
- Onderzoeksvragen (Research questions)
- Steekproeven (Sampling)
- Data verzameling (Data collection)
- Data analyse (Data analysis) = applicatie statistische technieken, transcriptie, coding
- Rapportering (Writing up the research) ; introductie, literatuurstudie, onderzoeksmethode,
resultaten, discussie, conclusie
Een onderzoeksmethode= een techniek om data te verzamelen, keuze van de onderzoeksmethode
reflecteert keuzes over het type van instrumenten / technieken die hiervoor gebruikt worden (bv.
gestructureerde topiclijst voor interviews, vragenlijst,..)
Context onderzoeksmethoden (invloed): theorieën, de bestaande kennis, standpunt over de relatie
tussen theorie en onderzoek (inductief/deductief), hoe onderzoek uitgevoerd moet worden
(epistemologie), standpunt sociale wereld (intern/extern: ontologie), waarden van de
onderzoekscommunity (ethisch), voor wat moet onderzoek dienen (kennis uitbreiden,
praktijkgericht), politieke context (subsidies), persoonlijke interests voor topics
Maw: theorie, epistemologie, ontologie, waarden, praktische overwegingen
,Types onderzoeksvragen -> Denscombe (6)
1. Uitkomst voorspellen (gebeurt y onder omstandigheden van a en b?)
2. Oorzaak en gevolg verklaren van een fenomeen
3. Een fenomeen evalueren
4. Een fenomeen beschrijven
5. Goede praktijken ontwikkelen (hoe y verbeteren)
6. Empowerment (hoe levens verbeteren)
7. White ander standpunt: ipv nr 6 empowerment; (wegens andere context: ‘politieke motieven
kunnen hoog kwal onderzoek belemmeren’) -> vergelijking (verschillen a en b met betrekking
tot x?)
Onderzoeksmethoden: Gestructureerde interviews; Zelf in te vullen vragenlijsten (self-
completioninterviews); Gestructureerde observaties; kwantitatieve inhoudsanalyse (data
verzamelingtechniek+ analyse methode); Online/visuele Etnografie; interviewen voor kwalitatief
onderzoek; Focusgroepen; Conversatie analyse (data verzamelingtechniek+ analyse methode);
(Kritische) discourse analyse (data verzamelingtechniek+ analyse methode); Kwalitatieve
inhoudsanalyse (data verzamelingtechniek+ analyse methode); Mixed methods
De methodologie=studie van de methoden, concepten, theorieën en basisprincipes die gebruikt
worden om te weten in een specifieke discipline= het filosofisch grondwerk dat vooraf gaat aan de
methode of het omschrijven van de keuze voor onderzoeksmethode; selectie v gepaste set v tools en
technieken om een topic te bestuderen, gebaseerd op epistemologische en ontologische assumpties
Rationalistische benadering= ware kennis deductief tot stand komt en de rede de voornaamste bron
van kennis is (Descartes).Kennis komt voort uit de rede en het denken. Uit rationele overwegingen en
theorieën moeten hypothesen afgeleid worden die dan getoetst worden in de wereld.
Empiristische benadering= sensorische waarneming, samen met inductie, de (enige) bron is van alle
kennis(Locke) Kennis komt voor uit de ervaring, ideeën moeten uitgebreid getest worden voor ze als
kennis gedefinieerd kunnen worden. Denkrichting die stelt dat accumulatie van feiten een legitiem
doel op zich is (deze zin verwijst soms naar naïf empirisme)
Grand theories= hoog abstractieniveau, meer algemeen (niet domein-specifiek), weinig info over hoe
empirisch onderzoek mee aan te vatten
Middle range theories= bruikbaar voor empirisch onderzoek (brug tss grand theories en empirisch
onderzoek), domeinspecifiek
Naïf empirisme= puur gericht op het verzamelen v wetenschappelijke feiten, onderzoek waarbij geen
referentie w gemaakt naar middle range / grand theories
benadering= vanuit concrete observaties meer abstracte en algemene concepten ontwikkeld en
worden samenhangen ontdekt (inductief, kwalitatief eerder iteratief onderzoek)
-> Vertrekt vanuit de realiteit (hoe wordt betekenis gegeven aan situaties, woorden, symbolen,
objecten? Quasi volstrekt inductieve werkwijze
-> Onderzoek(st)er moet zich zo weinig mogelijk laten leiden door al bestaande begrippen,
hypothesen en theorieën.
-> Theorievorming komt pas na het bestuderen van de sociale werkelijkheid
-> Ontwikkeld door Glaser en Strauss (1967)
, Ontologisch = sociale wereld als constant proces van verandering: de wetenschap van het zijn, visie
op natuur en realiteit , sociale wereld als extern/ proces van verandering?-> objectivisme en
constructivisme (hoe zien we de wereld?)
Objectivisme: Er bestaat een objectieve realiteit en deze realiteit onderhevig is aan
natuurwetten en mechanismen. Men kan wetenschappelijke kennis opbouwen over deze
realiteit die zich buiten de sociale actoren zelf bevindt. Sociale fenomenen confronteren ons
als externe feiten. Individuen worden geboren in een reeds bestaande sociale wereld.
Bepaalde sociale structuren en regels bepalen (het gedrag van) individuele actoren. (sociale
fenomenen zijn onafhankelijk aan actoren: organisatie/cultuur: internaliseren
Constructivisme: Sociale verschijnselen en hun betekenis voortdurend worden
geconstrueerd door sociale actoren (de realiteit is een sociaal construct). Daarbij worden
maatschappelijke fenomenen en categorieën niet alleen geproduceerd door middel van
sociale interacties, maar zijn ze ook constant in staat van herziening. Sociale fenomenen en
hun betekenis worden geconstrueerd door sociale actoren. Deze evolueren constant. De
betekenissen die onderzoekers geven aan gebeurtenissen zijn ook constructies of een versie
van de realiteit. Taal en representaties vormen onze perceptie van de realiteit. Organisatie ->
regels worden onderhandeld, DISCOUR analyse (tegengestelde v realisme)
Epistemologisch= wetenschappelijke benadering met hypothese en testen: theorie van de kennis,
kennis opbouwen over deze realiteit en over de relatie tussen de onderzoeker en het
onderzoeksobject, typen van kennis -> positivisme en interpretivisme (hoe moeten we de wereld
onderzoeken?) : komt niet noodzakelijk overeen met onderzoekspraktijken (inductief/deductief)
Positivisme het toepassen van methoden uit de natuurwetenschappen bij het bestuderen
van de sociale realiteit. Principes= enkel (fysieke) verschijnselen en dus kennis bevestigd door
de zintuigen kan echt worden gerechtvaardigd als zijnde kennis. Het doel van theorie is het
genereren van hypothesen die kunnen getest worden en op deze manier verklaringen voor
regels kunnen valideren. Kennis wordt bereikt door middel van het verzamelen van feiten die
de basis vormen voor regels. Wetenschap moet (en kan dus) op een waardenvrijemanier
uitgevoerd worden. Er is een duidelijk onderscheid tussen wetenschappelijke en normatieve
verklaringen. Enkel het eerste behoort tot het domein van de wetenschapper.
Kritisch realisme = post-positivistische wetenschapstheorie die stelt dat de conceptualisatie
van de realiteit door een sociale wetenschapper een manier is om de realiteit te kennen, niet
een reflectie van de realiteit (in tegenstelling tot het positivisme) Grondlegger kritisch
realisme: Bhaskar “Realist Theory of Science” (1975) (gelijkenissen: natuurwetenschappelijke
methoden & HET BESTAAN VE EXTERNE REALITEIT); geen keuze tss inductie of deductie
(Empirisch/naïf ) realisme= bijna perfecte correspondentie tussen realiteit en de term om de
realiteit te beschrijven (nogal oppervlakkig dus)
Interpretivisme: onderzoeksstrategie die nodig is om de verschillen tussen mensen en de
objecten van de natuurwetenschappen respecteert en stelt dat sociale wetenschappers de
subjectieve betekenis van sociaal handelen moeten bestuderen. De nadruk ligt op het
begrijpen(Verstehen) van sociaal gedrag i.p.v. verklaren van sociaal gedrag (~positivisme)
Centraal staan de betekenissen die mensen zelf geven aan hun sociaal handelen.
Verschillende betekenisgevingen grijpen plaats (respondent, onderzoekers, literatuur)
Anti-positivistische traditie= fenomenologie en symbolisch interactionisme