1-1-2022
Samenvatting
onderzoeksvaardighede
n1
TPAO
Femke Dietens
,1 Basisbegrippen
1.1 Wetenschappelijk verantwoord onderzoek
Onderzoekers stellen zich voortdurend vragen over allerhande verschijnselen in de samenleving. Ze
zoeken naar antwoorden op deze vragen door deze verschijnselen te beschrijven en te verklaren.
Verklaren= bestaande kennis aanwenden om inzicht te krijgen in hun bevindingen of om
m.b.v. bevindingen nieuwe kennis te ontwikkelen
Enkele vragen die men zich moet stellen:
o Wat ga je onderzoeken?
o Bij wie zal je dit onderzoeken?
o Hoe zal je dit onderzoeken?
o Wanneer zal je dit onderzoeken?
o Op welke manier zal je dit onderzoeken?
Strikte regels hanteren om de kwaliteit van onderzoek te waarborgen
Houden aan een logisch en systematisch stappenplan om tot betrouwbare en valide
conclusies over de verschijnselen die bestudeerd worden, te komen.
Open en transparante werkwijze hanteren
Baseren op theoretische kennis, feite, meningen, gebeurtenissen, gedragingen, …
Vooraf een literatuurstudie
Onderzoek= een doelgericht proces waarbij men op een systematische manier op basis van een
onderzoeksontwerp, data verzamelt en analyseert, om op een betrouwbare en valide wijze
onderzoeksvragen te beantwoorden die deel uitmaken van een probleemstelling.
Doelgericht: onderzoeksvragen over bepaald onderwerp te beantwoorden
Probleemstelling: zorgt ervoor dat het onderzoek ook duidelijk afgebakend is
Systematisch: onderscheid maken van dagdagelijkse observaties
Onderzoeksontwerp: nodig om dit eerst uit te werken vooraleer dataverzameling en -analyse
kan plaatsvinden
Validiteit & betrouwbaarheid: 2 basisvereisten
1.2 Soorten onderzoek
1.2.1 Verschillende doelen: fundamenteel en praktijkgericht onderzoek
1) Fundamenteel= theoriegericht onderzoek
2) Praktijkgericht= toegepast onderzoek
beiden moeten volgens een wetenschappelijke aanpak worden gevoerd systematische
stappenplan en transparante manier van werken
1.2.1.1 Fundamenteel onderzoek
- Oog op kennisvermeerdering algemeen geldende kennis te ontwikkelen
- Theoretische relevantie
- Vragen die niet gericht zijn op de toepassing ervan in de praktijk
- Vaak bij universiteiten of andere onderzoeksinstellingen
1.2.1.2 Praktijkgericht onderzoek
- Vragen uit de praktijk beantwoorden
- Levert kennis op die mensen in staat stelt om maatschappelijke verschijnselen in de
werkelijkheid te analyseren en eventueel ook te beïnvloeden en te veranderen
1
, - Actie-onderzoek: als de onderzoeker zelf mee wordt betrokken in de uitvoering van zijn
aanbevelingen
1.2.1.3 Actie-onderzoek
- Vorm van praktijkgericht onderzoek
- Kennis ontwikkelen in een specifieke praktijk- of werkveldcontext om die situatie en/of dat
handelen aan te pakken, te evalueren en bij te sturen, staat hierbij centraal.
- De praktijk zelf bepaalt wat relevant is om te onderzoeken
- Onderzoeker gaat zelf op zoek naar efficiënte maatregelen of methodieken om de
praktijksituatie te verbeteren
1.2.2 Verschillende grondvormen: kwantitatief of
kwalitatief onderzoek
1) Kwalitatief onderzoek
2) Kwantitatief onderzoek
elk vanuit een eigen invalshoek
zijn complementair, kunnen beide in 1 onderzoek uitgevoerd
worden
1.2.2.1 Kwantitatief onderzoek
- Onderwerp wordt in de breedte onderzocht
- Heel wat verschillende info over het onderwerp verzamelen, zonder er diep op in te gaan.
- Doel: ideeën, attitudes en/of gedragingen van de bevraagde mensen te beschrijven.
- Alle verkregen info wordt omgezet in cijfermateriaal
- Verwerking gebeurt door statistische analyses
- Streven naar conclusies die niet enkel gelden voor de steekproef, maar voor de ruimere
populatie.
- Steekproeven moeten voldoende groot en zo representatief mogelijk zijn
1.2.2.2 Kwalitatief onderzoek
- Thema wordt in de diepte onderzocht
- Diep op een onderwerp ingaan
- Levert geen cijfers op, maar taal
- Er worden inhoudsanalyses uitgevoerd
- Steekproef is eerder klein
- Streven naar diversiteit in doelgroep en rijkdom aan info bij onderzochte doelgroep
1.2.3 Verschillende tijdsperspectieven
1) Cross-sectioneel vs. Longitudinaal onderzoek
cross-sectioneel= mensen worden eenmalig, op bepaald tijdstip onderzocht
longitudinaal= langer doorheen de tijd, meerdere onderzoeksmomenten (2soorten)
o Trendonderzoek= op regelmatige tijdstippen wordt er onderzoek gedaan, niet
telkens bij dezelfde doelgroep, doel om trends bij een bepaald fenomeen te
onderzoeken bv.: verkiezingspeilingen
o Panelonderzoek= op regelmatige tijdstippen wordt er onderzoek gedaan bij dezelfde
doelgroep, doel om veranderingen binnen een groep te kunnen vaststellen
2) Retrospectief vs. Prospectief onderzoek
retrospectief= terugblikken in de tijd, gebeurtenissen uit heden verbinden met het
verleden
2
, prospectief= vooruit in de tijd, meerdere onderzoeken op verschillende tijdstippen,
resultaten van verschillende onderzoeken met elkaar verbinden
1.3 Eisen aan onderzoek
Onderzoekers moeten voldoen aan aantal kwaliteitscriteria!
1.3.1 Wetenschappelijke eisen
= criteria die de wetenschappelijkheid van onderzoek bepalen
1) Empirisch
= gericht zijn om onderwerpen die zintuiglijk waarneembaar zijn in de werkelijkheid bv.: niet
bestaan God.
we moeten een hypothese kunnen toetsen dat houdt in dat deze veronderstelling
falsifieerbaar of weerlegbaar moet zijn
empirische cyclus: schetst het verband
tussen theorie of ideeën en empirie. Deze
cyclus heeft twee belangrijke bewegingen:
inductie en deductie
o Deductie: vertrekken vanuit de
theorie of ideeën en van daaruit
onderzoeksvragen opstellen of
hypothesen formuleren, proces van theorie naar data
o Inductie: vertrekt vanuit de empirische realiteit, de data. Fenomenen worden
waargenomen en onderzoeken gaan op zoek naar wetmatigheden en daarna op zoek
gaan naar verklaringen.
fasen van inductie en deductie kunnen elkaar opvolgen of binnen een zelfde
onderzoek.
2 soorten wetmatigheden: deterministische wetmatigheden= wetmatigheden
waarop geen uitzonderingen mogelijk zijn. Probabilistische wetmatigheden= kans is
groot dat een fenomeen zich voordoet of dat er een verband is tussen bepaalde
factoren
hoeft niet altijd dat volledige cyclus binnen 1 onderzoek wordt voltooid
2) Onafhankelijk
= onafhankelijk van opdrachtgever en onderzoeker
een werkelijke situatie aan het licht brengen en ervoor zorgen dat de effectieve
oplossingen worden bedacht om eventuele problemen aan te pakken
onderzoeker mag niet subjectief te werk gaan
3) Betrouwbaar
= exactheid van het onderzoek als bij herhaaldelijke uitvoering telkens dezelfde of heel
gelijkaardige resultaten oplevert
exactheid kan in gevaar komen door toevalsfouten
! Zeer nauwkeurig te werk gaan!
Vooraf een gedetailleerd plan van aanpak, onderzoeksplan, uitschrijven en motiveren.
4) Valide
= validiteit, geldigheid van de onderzoeksresultaten. Meet het onderzoek wat het zou
moeten meten?
stellen van vragen die sociaal wenselijke antwoorden kunnen opleveren= systematische
fout kan resultaten in bepaalde richting sturen
3