Samenvatting MAOR Semester 2.1
ORGANISATIES
1.Waarom bestaan organisaties?
Als organisaties worden opgericht hebben ze als doel om een dienst of een product aan te bieden en om
daarmee in een bepaalde behoefte kunnen voorzien. Een organisatie creëert waarde door gebruik te maken
van beschikbare grondstoffen, kapitaal en arbeid (input) en daar via conversie een product van te maken
(output). In de conversiefase worden skills ingezet om output te leveren.
Mensen beginnen een organisatie, omdat in een georganiseerd verband samenwerkende mensen meer
waarde kunnen toevoegen. Hiervoor zijn 5 redenen:
1. Samenwerking maakt specialisatie mogelijk: Samenwerken stelt mensen in staat om te doen waar zij
goed in zijn en daardoor meer waarde toe te voegen aan producten en diensten.
2. Samenwerking geeft toegang tot hulpbronnen en technologie: Er is betere toegang hiertoe dan dat
iemand alleen werkt. Schaalvergroting levert organisaties bovendien de mogelijkheid om sneller of
beter gebruik te maken van technologie.
3. Samenwerking vormt een middel om te kunnen anticiperen op de omgeving: Door samenwerking
kunnen mensen zich beter beschermen tegen ontwikkelingen in de omgeving. Veranderingen in de
omgeving kunnen grote invloed hebben.
4. Samenwerking leidt tot lagere transactiekosten: Afspraken maken kost geld, evenals het nazien of
iedereen zich aan de afspraken houdt. Deze kosten noemen we transactiekosten. Binnen een
organisatie kan een hogere productiviteit worden behaald door werkprocessen op elkaar af te
stemmen en transactiekosten te verlagen.
5. Hiërarchie en controle mogelijk maken: Samenwerking brengt het halen van gemeenschappelijke
doelen dichterbij, doordat sommige mensen vrij kunnen worden gemaakt voor sturing en controle.
Niet alle samenwerkingsverbanden zijn organisaties. Een belangrijk onderscheidend kenmerk van een
organisatie is de hiërarchie. Dit is een manier om mensen binnen een organisatie efficiënt en effectief te
laten werken door hen te ordenen volgens asymmetrische relaties (meerderen worden met minderen
verbonden). Hiërarchie wordt belangrijker naarmate de samenwerking complexer wordt of de doelstellingen
abstracter worden.
2.Wat zijn organisaties?
Organisaties beschikken altijd over doelstellingen, mensen en middelen.
In een organisatie is er sprake van 6 fundamenten:
1. Participanten: Dit zijn de mensen waaruit een organisatie bestaat. Deze mensen moeten worden
aangestuurd en hun taken moeten worden georganiseerd.
2. Doelen: We spreken vaak over organisatiedoelen als overkoepelend doel maar in de praktijk streven
niet alle leden van een organisatie dezelfde doelen na. Het motiveren van medewerkers om
organisatiedoelstellingen te behalen is één van de belangrijke thema’s binnen de organisatiekunde.
3. Technologie: Mensen binnen organisaties werken met technologie om producten te produceren of
een dienst te verlenen. De binnen een organisatie gebruikte technologie heeft vergaande invloed op
het arbeidsproces en de formele structuur van de organisatie.
4. Formele structuur: De formele structuur bestaat uit de hiërarchische relaties en taakverdeling tussen
managers en werknemers. Deze relaties zijn vaak vastgelegd in functieomschrijvingen. Daarnaast
worden veelvuldig herhaalde activiteiten vastgelegd in formele procesbeschrijvingen. Deze processen
en functieomschrijvingen noemen we formeel omdat ze een directe relatie hebben met de doelen die
de organisatie wil bereiken.
5. Informele structuur: De informele structuur bestaat uit de interacties tussen mensen en de relaties
die op een natuurlijke wijze ontstaan binnen een organisatie. Het geeft een beter inzicht in hoe
communicatie dagelijks verloopt en waar de formele taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden
daadwerkelijk liggen.
6. Omgeving: De omgeving refereert aan alle zaken buiten de organisatie die de organisatie
beïnvloeden of die door de organisatie worden beïnvloed.
3.Verschijningsvormen van organisaties
Het eenvoudigste onderscheid tussen organisaties is die tussen organisaties zonder winstoogmerk (non-profit
of not-for-profit) en organisaties met winstoogmerk (for profit). Deze laatste groep duiden we ook wel aan met
de term onderneming. Organisaties zonder winstoogmerk streven naar levering van goederen en diensten
, voor het algemeen nut. Non-profitorganisaties mogen een boekjaar niet afsluiten met winst. Not-for-
profitorganisaties daarentegen mogen wel winst maken maar dat is niet hun voornaamste doel.
Organisaties kun je indelen in 2 groepen op basis van juridische criteria:
o Organisaties zonder rechtspersoonlijkheid (de eenmanszaak, de vennootschap onder firma de
commanditaire vennootschap en de maatschap)
o Organisaties met rechtspersoonlijkheid (de BV, besloten vennootschap, de NV, naamloze
vennootschap, de vereniging en de stichting)
5.Levensfasen van organisaties (Greiner)
In een organisatie kun je vier levensfasen herkennen
met elk een eigen dynamiek en focus wat betreft de
manier waarop zaken zijn georganiseerd:
1. De start- of introductiefase: Hierin moet
een organisatie haar bestaansrecht nog
claimen en er moet nog van alles worden
ontwikkeld en uitgewerkt.
2. De groeifase: De eerste groei zal hier
beginnen. Door de opsplitsing van de
werkzaamheden ontstaat er behoefte aan
iemand die het overzicht bewaart en de organisatie op koers houdt.
3. De volwassenheidsfase: Organisaties groeien door en bereiken op een bepaald moment een
situatie waarbij zij niet meer groeien. De omzet wordt stabiel en de medewerkers en het management
focussen zich op het optimaliseren en efficiënter maken van de productie.
4. De neergangsfase: Uiteindelijk zal de vraag naar het product of dienst van een organisatie dalen.
Sommige zien de vraag al na korte tijd teruglopen en andere bestaan generatieslang. Er kunnen
hierbij 2 dingen gebeuren:
- Binnen de organisatie probeert men de neergang te stoppen maar geen van de opties werkt en
de organisatie verdwijnt (al dan niet met een faillissement).
- De organisatie maakt zichzelf weer relevant en komt in een nieuwe groeifase terecht door nieuwe
producten of diensten te ontwikkelen en verkopen.
Een groeimodel dat hier dicht opstaat is dat van professor Larry Greiner. Hij zag iedere fase als een fase van
groei waarbij elke fase wordt afgesloten door een periode van crisis. Alleen wanneer de organisatie in staat is
de crisis het hoofd te bieden kan een organisatie doorgroeien naar de volgende fase. Het groeimodel van
Greiner kan helpen om de ontwikkelingen van organisaties beter te begrijpen en daarom ook waarom veel
bedrijven moeite hebben met groei. Wanneer een crisis niet adequaat wordt opgelost kan dit ervoor zorgen
dat de groei stagneert of zelfs dat de organisatie ophoudt te bestaan. Niet iedere organisatie doorloopt alle
fases; sommige blijven hangen in een bepaalde fase en groeien niet verder, andere komen niet voorbij de
crisis en stoppen ermee.
Er zijn 5 fases:
1. Startup fase: groei door creativiteit en leiderschapscrisis: Tijdens deze fase wordt groei met
name gerealiseerd door de ondernemer op basis van zijn persoonlijke ondernemerschapskwaliteiten.
Zolang de omvang van de organisatie beperkt is zijn creatieve ideeën maar ook het aanpakken van
problemen op een creatieve manier belangrijk. Naarmate de omvang toeneemt is er echter meer
leiderschap nodig en de creatieve ondernemer is niet per se in staat om op effectieve wijze leiding te
geven aan alle werknemers binnen een organisatie.
2. Groei door leiderschap en autonomiecrisis: Na het aanstellen van de professionele leider gaat de
organisatie de volgende fase van groei in. Tijdens deze fase worden de valkuilen van leiderschap
duidelijk. Doordat de omvang van de organisatie toeneemt, wordt het steeds lastiger voor één
persoon om leiding te geven aan de organisatie en daarvoor alle beslissingen te nemen. Dit kan op
den duur verlammend werken; personeelsleden moeten wachten op beslissingen vanuit de top van
het bedrijf en ervaren een gebrek aan (eigen) beslissingsbevoegdheden. Dit noemt Greiner de
autonomiecrisis. Het delegeren van taken en verantwoordelijkheden door de leiding is dan een
belangrijk middel om een autonomiecrisis te overkomen.
3. Groei door delegatie en beheerscrisis: Doordat meer mensen in de organisatie taken en
verantwoordelijkheden hebben kan dit leiden tot een situatie waarin er niet langer een consistent
beleid wordt gevoerd en dat communicatie tussen verschillende afdelingen moeizaam verloopt. Deze
derde groeifase eindigt in een zogeheten beheerscrisis. De wijze om die op te lossen is door de
invoering van meer controlemechanismen (proces).
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur AnneKlaus. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.