Inleiding tot de sociologie van arbeid en
arbeidsverhoudingen (19/20)
Schakeljaar Bedrijfskunde – VUB
Academiejaar 2020-20
,Inhoudsopgave
Inleiding tot de sociologie van arbeid en arbeidsverhoudingen (19/20)..............................................................................1
Schakeljaar Bedrijfskunde – VUB...........................................................................................................................................1
Academiejaar 2020-20..........................................................................................................................................................1
Hoofdstuk 2: De sociologische kijk op arbeid......................................................................................................................2
Hoofdstuk 3: Het arbeidsbestel: conceptuele afbakening.................................................................................................12
Hoofdstuk 4: Kapitalisme en de opkomst van de industriële arbeidsorganisatie...............................................................20
Hoofdstuk 5: de grondvesten van het arbeidsbestel.........................................................................................................32
Hoofdstuk 6: Een conceptueel kader voor de arbeidsorganisatie – het wetenschappelijk management als
referentiemodel................................................................................................................................................................54
Hoofdstuk 7: Kritische perspectieven en debatten over de arbeidsorganisatie.................................................................67
Hoofdstuk 8: Hedendaagse organisatiemodellen..............................................................................................................84
Hoofdstuk 9: De arbeidsmarkt: definities en theoretische debatten.................................................................................97
Hoofdstuk 10: De arbeidsmarkt: centrale actoren en het fenomeen van de werkeloosheid...........................................111
Hoofdstuk 11: Arbeidsverhoudingen...............................................................................................................................117
Hoofdstuk 12: De flexibilisering van de arbeidsverhouding?...........................................................................................123
1
,Hoofdstuk 2: De sociologische kijk op arbeid
1. Inleiding
Uit de manier waarop we over werk praten in spreken & gezegden kunnen we vaak veel
leren over hoe onze samenleving denkt over werk (hetzelfde geld voor beeldende kunst
met thema werk)
Sociale activiteiten vinden plaats in een ruime context (sector van de economie
waarbinnen de activiteit plaatsvindt, een bepaalde regio of een bepaald land) & directe
omgeving (thuis, in een groot bedrijf, als zelfstandige, als publieke organisatie.)
factoren op verschillende maatschappelijke abstractieniveaus beïnvloeden dus de
manier waarop ‘werk’ wordt ingevuld, wie werk kan/mag uitvoeren, of het al dan niet
om betaald werk gaat, hoeveel sociale status eraan gekoppeld is
2. Wat is werk?
2.1. Smalle en brede definities
Zeer enge, maar ook heel brede definities
o André Gorz: ‘een betaalde activiteit die wordt verricht voor rekening van
een derde’ = werken voor werkgever? zelfstandige loodgieter ≠ werk?
o Watson: ‘uitvoeren van taken die mensen in staat stellen hun levensonderhoud
te voorzien, gegeven de sociale en economische context waarin ze leven’ maar
wat verstaat men onder levensonderhoud voorzien? Enkel betaald werk?
o Grint: ‘iedere activiteit die tot doel heeft de natuur te transformeren en die
plaatsvindt binnen sociale instituties’
grens tussen ‘betaalde arbeid’, ‘werk’ en ‘niet-werk’ ligt, is sterk bepaald door
sociale afspraken
2.2. De sociale context
! omschreven werk erg afhankelijk van specifieke maatschappelijke context: persoonlijke
sociale kenmerken van betrokken actoren, onmiddellijke sociale omgeving, ruimere context
van een land of zelfs het economisch wereldsysteem, historische- & socioculturele context
Ondanks ‘contingente karakter’ (~niet noodzakelijke) van werk is de bevolking in elk
Europees land relatief eenvoudig opgedeeld in diegene die ‘economisch actief’ zijn
en diegene die ‘niet beroepsactief’ zijn
o Officiële definitie werk overlapt min of meer met betaalde arbeid wat met
huishoudelijk werk: geen werk? kijken naar de context!
(Definitie is afspiegeling van cultuur waarin ze is ingebed & van de heersende
machtsrelaties in een samenleving)
3. Werk en niet-werk
Werk= activiteiten die als maatschappelijk waardevol kunnen worden beschouwd sterk
verbonden met de manier waarop mensen hun leven & hun identiteit vormgeven in de
samenleving
3.1. De waarde van werk
Onderscheid tussen intrinsieke gebruikswaarde van werk en economische ruilwaarde op de
arbeidsmarkt
2
, Werk heeft een gebruikswaarde, nl. het nut van de activiteit voor diegene die ze
verricht, voor de omgeving & voor de samenleving als geheel
o Niet enkel materieel, ook psychologisch
o Kan vanuit verschillende perspectieven bekeken worden
o Meeste beroepen dienen behalve het persoonlijk nut nog wel een of andere
maatschappelijk nut
Niet altijd dat dubbele nut aanwezig
o Sisyfusarbeid: activiteit die noch individueel noch maatschappelijk nuttig is
o Enkel persoonlijke nut bv. criminele activiteiten
o Enkel maatschappelijk nut bv. slavenarbeid
Ruilwaarde: waarde van werk als we het zouden verkopen op een denkbeeldige markt (de
arbeidsmarkt)
o Lijn getrokken tussen werk en arbeid: werk dat niet enkel een gebruikswaarde en
ruilwaarde heeft = betaald arbeid
Kader p. 41
Wanneer het over de waarde van werk gaat, dan gaat het vaak uitsluitend over de
ruilwaarde van werk, namelijk de prijs in geld van een ‘eenheid betaalde arbeid’ in die enge
economische visie lijkt alle werk dat geen betaalde arbeid is, waardeloos te zijn
Vroeger (Oude Grieken): reproductie centraal, nl. het verzorgen van anderen en zichzelf ipv
productie
o Hielden zich bezig met praxis (‘werk dat geen arbeid is’)
o Ook onderscheidden Grieken ‘spel’ en ‘vrije tijd’ (schole): spel= ontspanning,
schole= vrije tijd en studie (zelfverwezenlijking & participatie
gemeenschapsleven door vormende activiteiten)
Einde 20ste eeuw: activiteiten werk, arbeid of vrije tijd beschouwd eerder op basis van
context & de rol van de uitvoerder, dan vanwege de aard van de activiteit zelf
bv zorgsector: zorg anders uitgevoerd door professional als wanneer door familielid van
hulpbehoevende (onbetaalde mantelzorg)
gewrongen zienswijze leidt er eveneens toe dat steeds meer menselijke activiteiten die
eerder gezien werden als schole of praxis bijna krampachtig een ruilwaarde worden
toegewezen (bv. monetaire waarde van onderwijs)
Smith: arbeidswaardeleer als voornaamste bron van waarde in economische leven
o Bedoelde met waarde in de eerste plaats de gebruikswaarde
o Arbeid volgens hem pas in de tweede plaats een ruilwaarde
3.2. Betaalde arbeid, werk en reproductief werk
Marx: onderscheid ‘arbeid’ en ‘arbeidskracht’
o Arbeid: activiteit of inspanning die wordt gedaan voor het produceren van
goederen en diensten
o Arbeidskracht: verwijst naar het vermogen om te werken (resultaat van fysieke en
cognitieve mogelijkheden)
is een soort van belofte op arbeid: bepaalde competentie of spierkracht wordt
slechts reëel vanaf moment dat het daadwerkelijk wordt ingezet
Omdat tijdens de arbeid een deel van het potentieel om arbeid te verrichten bij de
arbeider verloren gaat (onder meer door vermoeidheid), ontstaat er een behoefte aan
reproductie van de arbeidskracht
o Kan door te eten, te slapen, te ontspannen
o Doet zich over generaties heen: opvoeden vanuit bepaald maatschappelijk
perspectief kan ook als reproductie van arbeidskracht beschouwd worden
3