Sociologie
Hoofdstuk 1: WAT IS SOCIOLOGIE?
Sociologisch denken:
Gedrag = persoonlijk toegewezen aan een persoon : vb. slecht rijgedrag
Sociologie = een manier van denken, leren sociologisch denken over mensen en hun relaties en
hun samenlevingen
Om sociologisch te kunnen denken zijn 2 zaken belangrijk:
Beseffen dan alles contingent is, maar niet arbitrair
Weten wat de sociologische verbeelding inhoud
1.1.2 Alles in contingent, maar niet arbitrair
Alles is contingent ….
Contingentie = vanzelfsprekend, relatief
Sociale determinanten = verklaringen die terug te vinden zijn in onze sociale context
Vb. onderwijs we vinden het contingent dat kinderen tot hun 18 naar school gaan
= gewoontes, handelingen, instellingen…die voor ons vanzelfsprekend zijn, zijn elders vaak totaal
anders, en hadden zich dus ook bij ons op een andere manier kunnen ontwikkelen
Sociologie = het vanzelfsprekende (het contingente) loslaten : wat als…
… maar niet arbitrair
Arbitrair = toevallig
Is het toevallig dat wij een partnerkeuze maken? NEE
vb. Het is bijvoorbeeld niet arbitrair dat mannen sneller corona hebben dan vrouwen.
Een socioloog zoekt naar patronen van interactie/sociaal handelen, naar sociale determinanten
daarvan en naar de samenhang.
SOCIOLOGISCH DENKEN betekend dus het in vraag stellen van het vanzelfsprekende om zich
vervolgens de vraag te stellen hoe de sociale orde mogelijk is in de maatschappij waarin men beseft
dat alles relatief is.
Sociale orde = menselijk gedrag dat een gewoonte, een patroon is geworden (het behoud van de
mogelijkheid om tot het nageleefde regels te komen)
Vb. spontaan gaan zitten als je binnen komt in de les
De mens maakt zijn eigen geschiedenis
De samenleving = door mensen gemaakt, en niet door God ofzo
< Verlichtingsdenken
Gevaar voor chaos??? = het ORDE vraagstuk
Indien wetten slechts conventies zijn, door mensen gemaakt, waarom worden ze dan
nageleefd? (JJ Rousseau)
,De sociologische verbeelding:
De sociologische verbeelding = manier waarop de socioloog kijkt op de maatschappij (alles dus)
Ze stellen et vanzelfsprekende in vraag om vervolgens te zoeken voor die vanzelfsprekende.
“the vivid awareness of the relationship between experience and the wider society”.
= sociologen beseffen wat jij meemaakt, is er een verband met de maatschappij.
“The sociological imagination necessitates above all, being able to think ourselves away from the
familiar routines of our daily lives in order to look at them anew.”
= afstand nemen van het vanzelfsprekende (gewone), anders kunnen kijken naar wat anders is.
Beseffen dat alles contingent is.
Vb. liefde : mensen huwen met elkaar om te tonen dat de liefde echt en officieel zijn. Maar de
samenleving oefent druk uit op ons om te huwen met iemand van dezelfde sociale klasse, religie en
huidskleur. De sociale druk = de afkeuring van de partner door de leefomgeving. Ten slotte is het dus
ook makkelijk om een parnter te vinden in eigen kringen (door dat sociaal milieu en de sociale druk is
het dus ‘makkelijker’ om iemand van eigen kring te nemen)
Gebeurtenissen in iemand zijn dagelijks leven kunnen we enkel ten volle begrijpen als we niet enkel
kijken naar het indvivdue en zijn kenmerken, maar ook naar de sociale kenmerken en trends
waarin de gebeurtenissen zich alfspelen. belangrijk in SAW
Echtscheiding (lees boek p 9)
Heel wat keuzes worden beïnvloed door de sociale context. In tijde van belang om, als zorgverlener
of in een sector waar mensen wordt samengewerkt, te kijken naar de sociale context.
Wat doet de sociologie?
Kijken naar de sociale context en nagaan welke invloed die heeft op ons gedrag, op onze identiteit en
op die manier waarop we omgaan met elkaar.
OF ANDERS GEFORMULEERD:
Op een sociologische manier denken betekent: individuele gebeurtenissen plaatsen en verklaren
vanuit het geheel van sociale relaties, die zelf een specifieke historische oorsprong hebben.
In eigen woorden kunnen verduidelijken en
weten wat hiermee bedoeld wordt
,De sociale context
3 niveaus binnen die ‘sociale context’:
1. MACRO: de samenleving, sociale categorieën… vb. lockdown
2. MESO: sociale instituties, groeperingen… vb. non-stop moeten bereikbaar zijn op je werk
3. MICRO: het gezin, de vriendengroep, en rolrelaties hierin (ouder-kind; werkgever-werknemer…)
Toepassing: waarom voor BaTP gekozen?
MACRO: omdat het normaal is om verder te studeren
MESO: STW gevolgd in het middelbaar
MICRO: ouders, eigen keuze
Op deze 3 niveau’s bevinden zich contextuele factoren:
= kenmerken van de sociale context waarin de interactie plaats vindt die de interactie
beïnvloeden
5 soorten contextuele factoren:
Sociologische factoren = het resultaat van interacties tussen personen en sociale
eenheden. Vb. coronamaatregelen
Demografische factoren = bevolking en haar veranderingen. Vb. Huwelijkcijfer, sterfte
Materiële factoren = grondstoffen, technologie, infrastructuur,… waarover een
maatschapij beschikt. Vb. Tijdens corona een laptop om toch maar contact te hebben
met iedereen
Economische factoren = vb. werkloosheidcijfers
De contextuele factoren beïnvloeden elkaar en beïnvloeden samen interactie en gedrag.
Sociaal handelen = rekening houden met anderen in je
handelen, ookal is die persoon niet altijd aanwezig vb.
gezellige avond voor je lief voorbereiden, een cadeau kiezen
Interactie = wanneer mensen elkaar handelen beïnvloeden
Vb. zwaaien naar elkaar, praten,…
5 basisvormen van interactie:
o Uitwisseling of sociale ruil = we doen iets voor iemand
omdat we willen dat we iets daarvoor terug krijgen
Vb. iemand uitnodigen voor te aperitieven je verwacht dat ze dat ook eens gaan doen
o Samenwerking = verwachten van conformiteit en naleven van afspraken, taakverdeling
o Conflict = (filmpje in PPT)
o Conformiteit = interactie die verloopt volgens de betekenis die beide partners toekennen
aan de interactie, in een situatie met strenge regels die moeten worden nageleefd
Vb. mondeling examen
o Macht = een interactie waarbij de ene partij de andere partij beïnvloed om zijn eigen
doelstellingen te bereiken
, Hoofdstuk 2: socialisatie
Wat is socialisatie?
Het proces waarbij het individu
in specifieke relaties treedt met verschillende groepen
en zijn rol leert spelen tegenover verschillende groepen,
en daarbij de waarden, normen, gewoontes, kennis en vaardigheden (= cultuur) van een
groep of gemeenschap aanleert
om in deze groep of gemeenschap te kunnen functioneren
Functies van socialisatie:
Socialisatie verloopt vaak zonder dat we het beseffen. Cultuur-en
omgangsvormen worden namelijk tijdens het socialisatieproces
‘verinnerlijkt’, ze worden als het ware deel van onszelf, zodanig dat we er
niet meer bij stil staan wat onze cultuur precies is. Bourdieu noemt dit
de ‘interiorisatie van de exterioriteit’ (alles rondom jou qua cultuur,
normen, gewoontes,….), er wordt als het ware een soort ‘software’
geïnstalleerd, een programma met principes die ons handelen gaan
sturen. Deze ‘software’ noemt hij de ‘habitus’ (manier om problemen
op te lossen op onze manier, ons gedrag)
Soorten socialisatie:
1. Bij primaire socialisatie worden algemene gedragingen aangeleerd die eigen zijn aan een
bepaalde cultuur, maar niet gebonden zijn aan een bepaalde sociale positie.
Vb. gezin
2. Secundaire socialisatie gaat over specifieke gedragingen en verwachtingen die aangeleerd
worden bij het innemen van een bepaalde sociale positie. Dit beperkt zich niet tot de
kinderjaren. Telkens wanneer we een nieuwe sociale positie innemen, ondergaan we een proces
van secundaire socialisatie
Vb. student VIVES
3. Tertiaire socialisatie gaat over de manier waarop ons gedrag en identiteit beïnvloed worden
door (sociale)media, films, series, games….
Vb. vloggers, influencers
Primaire socialisatie:
= tijdens de kinder- en jeugdjaren. Vindt hoofdzakelijk plaats in primaire groepen
G.H. Mead: “Mind, Self & Society”
!! Mead is geen sociaal determinst !!
ROLE TAKING = leren ‘jezelf tot object maken’, jezelf evalueren vanuit een extern standpunt
= ‘overthinking’ , proces waar er jaren over gaan + proces waar anderen voor nodig zijn
Doel = inzicht in zichzelf en in het groepsleven
Via een sociaal leerproces:
1. imitatie
2. play
3. game