Anatomie/afbeeldingen van de spijsvertering, zie Quizlet
Medische terminologie (herhaling), zie Quizlet
Youtube-video: functie van de spijsverteringsorganen
Youtube-video: functie van de lever
Samenvatting fysiologie van de spijsvertering
Algemene functie van spijsvertering = voedsel in kleinere stoffen afbreken zodat ze kunnen worden
opgenomen in het lichaam.
Opname van voedsel via de mond
Fijnmaken van het voedsel
Vloeibaar maken van voedsel
Verteren (= afbreken van voedsel tot bouwstenen die door de darmcellen kunnen
opgenomen worden)
Opname van voedingsstoffen in het bloed
Afbreken van stofwisselingsproducten
1. MOND = OS
= eerste stap in het verteringsproces, bestaat uit mondholte, tanden en tong
o Functie van de mond:
o Opname van voedsel
o Voeding chemisch afbreken dmv enzyme amylase uit speekselklieren
o Voeding mechanisch afbreken dmv tong en tanden
o Bevat ook keel- en tongamandelen die beschermen tegen indringende organismen
o Voedsel naar de slokdarm brengen dmv slikken
o Cavitas oris of mondholte
o Labia of lippen
o Buccae of wangen
o Pallatum durum (hard, vooraan) en pallatum molle (zacht, achteraan)
o Uvula of huig: sluit de achterkant van de neusholte af bij het slikken
o Keelamandel of keeltonsillen -> zijkanten van de achterkant van de mondholte: beschermt
tegen indringende organismen, bevat lymfoïd weefsel en onderdeel van immunologisch
stelsel
o Meerlagig plaveiselcelepitheel: slijmvlies of mucosa dat mondholte bedekt, bevat kleine
slijmafscheidende kliertjes
o Gingiva of tandvlees: slijmvlies dat de halzen van de tanden bekleedt
o Grote speekselklieren (3): produceren samen elke dag 1,5 l speeksel -> maakt voedsel
vloeibaar, bevochtigt mondholte, stimuleert smaakpapillen, bevat amylase (enzyme dat
zetmeel afbreekt), productie en samenstelling wordt beïnvloed door soort voedsel dat we
eten/ruiken -> glandula sublingualis (ondertong) + glandula submandibularis (onderkaak) +
glandula parotis (oor)
o Glossa, lingua of tong: dikke, dwarsgestreepte spier die vastzit aan het tongbeen, bevat
smaakpapillen om 4 smaken te detecteren (zoet, zuur, zout en bitter)
o Tongtonsil of tongamandel: achteraan de tong, beschermt tegen indringers en bevat lymfoïd
weefsel
o Slikken: tong wordt tegen verhemelte aangedrukt, brok voedsel op de tong wordt richting
keel geduwd. Voedsel passeert farynx/keelholte: achterkant vd neusholte wordt afgesloten
door zacht verhemelte en uvula, luchtpijp wordt afgesloten door beneden klappen van
1
, epiglottis of strotklepje -> hierdoor kan voedsel niet in de neus of luchtpijp geraken. De brok
voedsel wordt zo naar de slokdarm geduwd
2. KEELHOLTE = FARYNX
= speelt een rol bij slikken, spreken, zingen en blazen
o Orofarynx achter mondholte: bekleed met plaveiselcelepitheel
o Nasofarynx achter neusholte: bekleed met éénlagig cilindrisch trilhaarepitheel
o Laryngofarynx achter opening naar strottenhoofd: bekleed met plaveiselcelepitheel
3. SLOKDARM = OESOFAGUS
= lange, smalle buis van ca 25cm lang, ligt dorsaal in het mediastinum tegen wervelkolom, tussen
kringspier BOS (bovenste oesofageale sfincter) en maagingang OOS (onderste oesofageale sfincter),
loopt naar beneden, via opening in het middenrif naar de buikholte tot aan de maagingang
o Slokdarmfunctie
o zorgt voor transport van voedsel dmv peristaltiek
o maakt geen verteringssappen aan
o Mediastinum: ruimte tss beide longen, bevat hart, slokdarm, aorta en andere grote
bloedvaten, nn. vagi en andere grote zenuwen, thymus en lymfeklieren
o BOS: kringspier aan de bovenkant van de slokdarm
o OOS: ligt aan de maagingang, geen echte kringspier, maar zone van verhoogde druk door
scherpe hoek tss slokdarm en maag, belet dat zure maaginhoud naar slokdarm terugvloeit
(anders reflux)
o Peristaltiek = beweging van de darmwand/slokdarm waardoor voedselbrok 1 richting uitgaat,
dmv circulaire spieren en longitudinale spieren die contraheren (= samentrekken, korter
worden) en ontspannen. Boven de voedselbrok trekken de spieren samen, rondom het
voedsel ontspannen ze doordat het voedsel kan passeren
o Slokdarmwand bestaat uit 4 lagen (idem voor maag, dikke en dunne darm):
o Mucosa aan de binnenzijde, bestaat uit meerlagig plaveiselcelepitheel, komt in
contact met de voedselbrok
o Submucosa: bindweefsellaag met bloedvaten en zenuwen
o Muscularis of spierlaag: bevat circulaire en longitudinale spieren voor peristaltiek
o Serosa of adventitia: buitenste bindweefsellaag
4. MAAG = GASTER
= hol orgaan, bovenaan verbonden met de slokdarm, onderaan met duodenum
o Maagfunctie
o Kneden van voedsel
o Tijdelijk opslaan van voedsel
o Voortbewegen van voedsel naar dunne darm
o Afscheiden van maagsappen voor vertering en doden van bacteriën
o Intrinsic factor (eiwit) produceren dat zich bindt aan vit B12 -> maakt absorptie in
dunne darm mogelijk
o Maagcardia of ingang: waar slokdarm overgaat in de maag
o Maagfundus: bovenste deel van de maag, meestal lucht
o Maagcorpus of maaglichaam: grootste deel van de maag
o Pylorus: sluitspier aan einde van de maag, bij overgang naar duodenum, stuurt maaginhoud
in kleine porties naar de dunne darm om wand van dunne darm te beschermen tegen zure
2