Samenvatting: Anatomie, fysiologie, pathologie
DEEL 1 – Fysiologie van het bewegingsstelsel
Inleiding termen
Hydrops = vochtopstapeling in een gewricht
Mediaal = langs de binnenkant/middellijn, in het midden
Lateraal = langs de buitenkant/zijkant
Ventraal = buikzijde
Dorsaal = rugzijde
Degeneratief = werking en structuur van weefsels gaan achteruit door veroudering, slijtage
Pathogenese = ontstaansmechanisme van een ziekte
Recidief = herhaling
Mortaliteit = maat voor sterfte, sterftecijfer
Morbiditeit = maat voor beperkingen, ziekte, restletsels
Comorbiditeit = voorkomen van twee aandoeningen/ziekten bij een persoon
Prevalentie = aantal ziektegevallen op een bepaald tijdstip
Topografie
Anatomische vlakken: frontaal, transversaal of horizontaal, sagittale vlak
Anatomische richtingen: superior = boven, inferior = onder, anterior = voor, posterior = achter,
dextra = rechts, sinistra = links (vanuit de patiënt!)
Distaal = verder van het lichaam af
Proximaal = dichter naar het lichaam toe
Perifeer = van het midden af
Centraal = naar het midden van het lichaam toe
Bewegingsstelsel bestaat uit bot, kraakbeen, bindweefsel, spieren, bloedvaten, zenuwvezels.
Functie van het skelet (meer dan 200 botten):
- Steun vh lichaam
- Bescherming van weke organen (bv hart, longen, hersenen)
- Beweging
- Bloedcelvorming (beenmerg: aanmaak van witte + rode bloedcellen + bloedplaatjes)
- Stockeerplaats van mineralen (bv calcium, fosfaten)
Weefsel = groep cellen met dezelfde functie -> botweefsel, kraakbeenweefsel, spierweefsel
1. Botweefsel
Kalkzouten en collagene weefsels
- Bij kinderen: overvloed aan collegene weefsels, minder kalk -> bot is buigzamer
- Bij ouderen: veel kalkzouten, minder collagene weefsels -> bot breekt makkelijker
Botcellen
- Osteoblasten = zorgt voor botopbouw
- Osteoclasten = zorgt voor botafbraak
- Osteocyten = instandhouden van botweefsel
Dynamisch evenwicht tussen osteoblasten en osteoclasten zorgt voor herstel van fracturen, varieert volgens
leeftijd: bij kinderen meer osteoblasten actief (botopbouw > botafbraak), na 25j kanteling naar meer
osteoclasten (botopbouw < botafbraak), osteoporose bij ouderen.
Vanaf menopauze: door wegvallen van oestrogenen (die osteoclasten remden) is er progressief botverlies
Opbouw van botweefsel: boomstamstructuur (= systeem van Havers)
Lamellen of laagjes botweefsel in cirkels rond centraal kanaaltje (= Kanaal van Havers)
Kanaal van Havers: hierin lopen bloedvaten (voor zuurstof en voeding)
Kanalen van Volkmann: dwarse kanaaltjes die bloedvaten met elkaar verbinden
Systemen van Havers verlopen allemaal in dezelfde richting (door belasting vh bot) en verschaft het bot zijn
sterkte!
1
,2 soorten botweefsel: compacta (compact bot, systemen van Havers dicht op elkaar) en spongiosa (spongieus bot, wat
meer ruimte tussen systemen van Havers)
-> centraal in spongiosa vaak een mergholte met beenmerg
-> elk bot is omgeven voor botvlies of periost met zenuwen = enige onderdeel dat pijngevoelig is!
Structuur van lange pijpbeenderen zoals femur of tibia:
Diafyse of schaft: grotendeels compact bot met verbreding aan uiteinden (= epifyse)
Epifyse: vnl spongieus bot
Epifysaire schijf of groeischijf: kraakbeencellen die snel delend en snelgroeiend zijn, zorgen voor lengtegroei vh bot,
tot max 18 jaar. Laatste overblijfsel van kraakbeen bij de geboorte
Botvorming door:
Enchondriale verbening: botvorming uit kraakbeen, lengtegroei, enkel bij kinderen vanuit de groeischijven, tijdens
de puberteit zal de epifysaire schijf verbenen
Periostale botvorming: botvorming uit periost, diktegroei, blijft hele leven mogelijk, belangrijk bij herstel van
botbreuken!
2. Kraakbeenweefsel
Functies:
Steun voor weke delen (bv oorschelp)
Glijvlak in gewrichten
Rol in groei van lange beenderen
Opbouw:
Chondrine (tussenstof) + cellen
Perichondrium = kraakbeenvlies
Geen bloedvaten -> wordt niet doorbloed dus sterft sneller af, nadeel = herstelt soms minder goed (cfr boksersneus)
3. Spierweefsel
3 soorten: andere functie en uitzicht
Dwarsgestreept spierweefsel: kunnen we zelf controleren, samentrekken
Glad spierweefsel: werkt autonoom
Hartspierweefsel
-> motorische zenuwcellen of neuronen: prikkeloverdracht van hersenen naar spiervezels om te activeren en samen te
trekken door eiwitketens in elkaar te laten schuiven.
Skeletspier eindigt in pees = bindweefsel, kan niet samentrekken
Opbouw:
Spier(buik) is omgeven door fascia of bindweefsellaagje = niet-elastisch laagje dat spier samenhoudt
Spierbundels omgeven door bindweefsellaagje -> parallel-lopende spiervezels -> myofibril of dunne spiervezel ->
aaneenschakeling van sarcomeren = eenheid van de spier -> 2 soorten eiwitketens: actine en myosine
Bloedvaten
Zenuwen
Actine verbindt met myosine dmv ATP -> trekken in elkaar -> spier verkort -> samentrekken
ATP = molecule, “batterij” van de cellen. Cel verbrandt glucose dmv zuurstof -> energie komt vrij -> wordt
opgeslagen in ATP -> energie komt vrij bij verbinding aan andere molecule, hier eiwitketens actine en myosine ->
reactie
Aerobe verbranding: spier verbruikt veel zuurstof om glucose te verbranden
Anaerobe verbranding: tekort aan zuurstof om te verbranden -> glucose verbanden zonder zuurstof -> aanmaak van
melkzuur (afvalproduct) -> verzuring van spierweefsel -> krampen
Bij minder conditie. Betere training -> meer bloedvaatjes naar spieren + meer spierweefsel -> meer zuurstof
halen uit bloed -> betere verbranding van suiker met zuurstof
4. Gewricht
2
, = waar 2 botten samenkomen, maakt beweging mogelijk (afh van soort gewricht en vorm)
Ontwrichting of luxatie = gewricht uit de kom
Gewrichtschijven of menisci = wanneer de botuiteinden minder goed in elkaar passen, bv knie. Bestaat uit
bindweefsel en kraakbeen
Opbouw van (synoviaal) gewricht:
Twee botuiteinden met dun laagje gewrichtskraakbeen
Gewrichtskapsel = verbinding tss 2 botuiteinden, bestaat uit stevig bindweefsel en is versterkt met ligamenten (=
bindweefselbanden) en spieren
Synoviale membraan met synoviaal vocht = binnenkant vh gewrichtskapsel, voorziet kraakbeen van voedingsstoffen
-> zorgt voor dik gewricht bij ontsteking
+ bursae of slijmbeurzen rondom het gewricht, gevuld met synoviaal vocht: vermindert wrijving tussen bot en pezen
of spieren -> overbelasting = bursitis, ontsteking van de bursa
Beweging thv de gewrichten
Flexie en extensie = buigen en strekken
Anteflexie en retroflexie = naar voor en naar achter buigen
Adductie en abductie = naar de romp toe en van de romp weg
Endorotatie en exorotatie = naar binnen draaien en naar buiten draaien
Pronatie = handpalm naar beneden, voetzool naar lateraal draaien
Supinatie = handpalm naar boven, voetzool naar mediaal draaien
DEEL 2 – Onderzoek van het bewegingsstelsel
1. Anamnese: mondeling onderzoek, alle vragen die arts/vpk aan pat stelt: administratief, medische voorgeschiedenis,
klachten, symptomen,..
2. Klinisch onderzoek, fysiek of lichamelijk onderzoek: met een minimum aan technische hulpmiddelen.
- Inspectie = bekijken van het getroffen lichaamsonderdeel
- Palpatie = betasten of voelen
- Percussie = bekloppen
- Auscultatie = beluisteren met stethoscoop (vnl longaandoeningen en abdomen)
3. Technische onderzoeken
- Laboratoriumonderzoek = bloedafname of andere staalafname (urine, bloed, biopsie,…); minder toepasselijk
voor orthopedie, tenzij ontstekingsparameters (bv CRP, witte bloedcellen)
- Medische beeldvorming = dienst radiologie of nucleaire geneeskunde, door radiologen en nucleairisten.
Specifieke functie-onderzoeken zoals endoscopische onderzoeken door internisten of chirurgen, EMG, EEG, ECG
door specialisten zoals cardioloog, neuroloog,… en vallen niet onder medische beeldvorming.
Röntgenonderzoek of RX/CT
RX = lage dosis röntgenstralen, zoals een foto. Steeds opnames in twee loodrecht op elkaar staande richtingen, soms
symmetrisch om links en rechts te vergelijken (vnl bij kinderen)
CT (computertomografie) = hoge dosis straling, zoals dwarsdoorsnede scan, transversale vlak enkel bij CT mogelijk,
toestel is “donut” waar je door gaat
Voordelen: ideaal onderzoek om botletsels op te sporen: calcium in de botten absorbeert de röntgenstralen zeer
goed + pat moet geen speciale voorbereiding ondergaan
Nadelen: stralenbelasting in hoge dosis is potentieel schadelijk voor zwangere vrouwen, kinderen -> kan
schade/mutaties aan DNA veroorzaken -> kanker
+ weke delen (bv kraakbeen, organen, spieren) kunnen niet in beeld gebracht worden, enkel te zien als zwarte laag
tussen botten, soms wordt intraveneus jodium-houdende contraststof toegevoegd, bv arteriografie -> pat moet dan
wél nuchter blijven voor dit onderzoek: min 6u niet eten, drinken, roken
NMR scan (nucleaire magnetische resonantie) of MRI (magnetische resonantie imaging) of KST (kernspintomografie)
Werkt met onschadelijke magnetische velden, geen stralen
Toestel is één grote magneet, lange smalle tunnel waar pat in gaan liggen
Voordelen: ideaal onderzoek voor weke delen (waterhoudende structuren: spieren, ligamenten, kraakbeen) ->
verschillende soorten weefsels (spieren, vet) hebben verschillende magnetische eigenschappen en kunnen zo
makkelijk van elkaar onderscheiden worden + elk vlak kan met MRI gescand worden, zonder schadelijke straling
3