Economisch en financieel
strafrecht
Het economisch en financieel strafrecht bestaat uit twee delen: een algemeen deel en een bijzonder
deel.
Algemeen deel:
(1) definitiebepaling van het economisch en financieel strafrecht en historiek
(2) problematiek van strafrechtelijke verantwoordelijkheid van RP
(3) administratieve handhaving (die schering en inslag is in financieel-economisch strafrecht)
(4) vordering tot staking (belangrijk beteugelingsmechanisme, waarbij men aan de civiele
rechter vraagt om een bepaalde gedraging te staken onder verbeurte van een dwangsom).
Bijzonder deel: inzoomen op aantal specifieke economische en financiële delicten.
(1) Eerste onderafdelingen: aantal misdrijven uit Boek 2 Sw: witwassen, private omkoping,
misbruik van vennootschapsgoederen, aantal faillissementsmisdrijven (misdrijven i.v.m.
insolventie nu).
(2) Tweede onderafdeling: financiële en economische delicten uit de bijzonder wetgeving.
a. Wat economisch delict betreft kijken we naar ‘moeder’ van economisch strafrecht:
marktpraktijken (boek 6 WER – boek 15 = strafbepalingen, gaat terug op
handelspraktijkenwet). Dat is een type voorbeeld van een economisch delict.
b. Een typevoorbeeld van financieel delict is misbruik van voorkennis.
c. KB n°22 van 23 Oktober 1934: het KB dat toelaat een beroepsverbod op te leggen
aan personen die één of ander misdrijf hebben gepleegd. Dat is in de praktijk de
meest zware sanctie want dat betekent dat u de activiteit niet meer mag
verderzetten.
Er is een groot verschil tussen financieel-economisch strafrecht enerzijds en klassiek strafrecht
anderzijds.
In het klassieke strafrecht gaat het heel vaak over gedragingen die altijd verboden zijn: u mag
nooit stelen, u mag nooit verkrachten ..
In het economisch en financieel strafrecht daarentegen gaat het om gedragingen die legitiem
kunnen zijn als dusdanig maar die illegitiem worden m.a.w. de grens tussen verboden en
toegelaten gedrag is niet zo klaar en duidelijk als dat in de algemene klassieke delicten het
geval is.
o Bv. Het aanhouden van een rekening-courant in een vennootschap is een perfect
legitieme gedraging maar kan onder omstandigheden een misdrijf opleveren.
o Men moet ook kijken naar de context en doelstelling van de gedraging, het moreel
bestanddeel – dat dus veel belangrijker dan in het klassieke strafrecht het
onderscheid zal moeten maken in het economisch en financieel strafrecht tussen
strafbaar en niet strafbaar gedrag.
1
, o Bv. Beroepsverbod – de legitieme activiteiten binnen het kader waarvan u blijkbaar
een misdrijf heeft gepleegd, mag men niet meer verderzetten.
Algemeen deel
Vooraf: definitie
Prof. J. D’Haenens (UGent, voorzitter van 2 e kamer HvC) is de pionier van het economisch strafrecht
geweest en in de doctrine de eerste die daar aandacht aan heeft besteed. Hij noemde de term
economisch strafrecht onjuist en zinledig want het economisch strafrecht is het strafrecht dat de
beteugeling organiseert van inbreuken op het economisch recht. Maar wat zit er in het economisch
recht? Daar zijn historische discussies over gevoerd. Dus die onduidelijkheid over de aflijning van het
economisch recht werkt natuurlijk door in de aflijning van het economisch strafrecht.
Vanuit een historische bril bekeken kunnen we een heel belangrijke evolutie waarnemen,
beginnende bij het ontstaan van het strafwetboek in de 19 e eeuw. De evolutie is er een van een
zuiver liberale economie naar een economie met een steeds groeiende staatstussenkomst.
Eerste fase: In de 19e eeuw was er sprake van een zuiver liberale economie, toen was ons rechts-
denken gebaseerd op de wilsautonomie en dus op de contractsvrijheid. De staat kwam dus zo goed
als niet tussen in het economisch leven. Bij gebrek aan economische reglementering, moest er ook
geen economisch strafrecht zijn. Het strafwetboek van 1867 is daar een goede illustratie van.
Het strafwetboek bestaat uit 2 boeken – het tweede boek bevat de verschillende misdrijven
er is maar een heel klein hoofdstuk geweid aan de misdrijven beftreffende nijverheid,
koophandel en openbare veilingen (art. 309-314 Sw.) Het gaat om 5 misdrijven (want art. 310
is leeg (ooit opgeheven geweest).
o Als je gaat kijken wat voor soort misdrijven dat zijn, dan zijn het eigenlijk misdrijven
die helemaal tegenovergesteld zijn aan de economische misdrijven die we nu
kennen. Inbreuken op het economisch recht nu zijn inbreuken waarbij men bepaalde
verplichtingen niet nakomt. Verplichtingen die het economisch recht u oplegt om te
kunnen ondernemen en je komt die niet na. Vroeger – dus in ons strafwetboek, gaat
het precies om gedragingen/misdrijven die de vrije mededing, de vrije markt in het
gedrang brengen strafbaar te stellen (dus om gedragingen die de wilsautonomie en
de contractvrijheid in het gedrang brengen). Twee voorbeelden:
Art. 313 Sw : “zij die door samenscholing of door geweld of bedreiging de
openbare orde op markten of in graanhallen verstoren” dus het strafbaar
gedrag is het verstoren van de openbare orde op markten of in graanhallen.
Je kunt dat doen door samenscholing, geweld, of door bedreiging. En je doet
dat met het oogmerk om plundering uit te lokken (dat mag natuurlijk niet,
dat is klassiek strafrecht) of alleen maar om de verkopers te dwingen hun
waren van de hand te doen tegen een lagere prijs dan welke uit de vrije
mededinging zou zijn ontstaan. Dus het is een misdrijf om oproer te creëren
in een openbare markt met als bedoeling de verkoper ertoe te brengen zijn
2
, waren te verkopen aan een prijs die lager is dan de prijs die uit de vrije markt
van vraag en aanbod zou zijn ontstaan (2 jaar gevangenisstraf en hoofden en
aanstokers 3 jaar). Dat is een typisch, klassiek, liberaal economisch misdrijf.
Het is niet miskenning van reglementering maar verstoren van de
totstandkoming van een vrije prijszetting dat een misdrijf is.
Art. 314 Sw: de strafbare gedraging is hier “het belemmeren of verstoren van
het vrije opbod.” Wanneer de overheid een taak uitbesteed dan kunt u
insteken (offertes maken) en het gebeurd wel eens dat het vrijheid van
opbod wordt verstoord. Dat kan door geweld, bedreiging, schenkingen of
beloften of enkel ander frauduleus middel waarbij men onderling afspraken
maakt bv. zodanig dat men voor een te hoge prijs de werkzaamheid die werd
uitgeschreven door de OH zal bekomen. Wanneer je de vrijheid van opbod
(die door vrije markt tot stand komt) verstoord door die middelen dan pleeg
je een economisch delict in die zin van die klassieke liberale economie.
Dus dat strafwetboek ademt dat “gebrek” aan economisch strafrecht want het is niet de niet-
naleving van een reglementering dat bestraft wordt. Nu is het altijd de niet-naleving van een
reglementering.
Tweede fase: economische crisis/beurscrash van de jaren ’30. In de jaren 1930 zijn de beurzen ineen
gestort op zo’n wijze dat banken failliet gingen. Men zag dat het vrije spel van vraag en aanbod, dat
liberalisme, leidt tot calamiteiten dus we gaan toch een beetje reglementering moeten doen. We
gaan bv. die banken moeten reglementeren. Dat heeft men in België gedaan met bv. het organieke
KB van de huidige financiële autoriteit, nl. KB nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het
uitgifteregime voor titels en effecten.
Het is een genummerd KB dus op niveau van een wet.
Men gaat controle uitoefenen op de banken en als er effecten en titels worden uitgegeven
dan gaan we daar controle op uitoefenen: er moet een prospectus worden opgesteld en die
moet worden voorgelegd aan de toezichthouder en die zal dat dan goedkeuren pas dan
kan men beroep doen op het openbaar spaarwezen.
De idee dat er toch wat reglementering nodig is, bv. in het financiële recht, bv. in
bankensector, is eigenlijk ontstaan door die beurscrash van de jaren ’30 die een enorme
economische crisis in het Westen heeft teweeg gebracht.
Dat KB heeft de Bankencommissie opgericht. Nu is dat geworden: de FSMA (“financial
securities and market authority”) sinds de hervorming die er geweest is van het financieel
recht ten gevolge van de tweede beurscrash: financiële crisis van 2008.
In dat KB wordt de niet-naleving van een aantal bepalingen strafbaar gesteld dat KB is de
geboorte van het economisch financieel delict waarbij men zegt dat je u aan regels moet
houden en als je dat niet doet bega je een misdrijf.
Derde fase: die staatstussenkomst is alleen maar groter geworden/uitgebreid – vooral na WOII is de
tussenkomst van de wetgever in het economisch en financieel leven toegenomen tot het niveau van
vandaag waarover men kan zeggen dat er geen enkel domein van het economisch leven is dat niet
(over)-gereglementeerd is. Al die over-reglementering is de ziekte van de bijzondere strafwet.
3
, Al die reglementering wordt strafrechtelijk beteugeld: een hele wet en op het einde “hij die
de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten (die er dan nog niet zijn) niet
naleeft wordt gestraft”. En dat gaat dus over financieel recht, bankenrecht, beursrecht,
economisch recht sensu stricto, over consumentenrecht, het milieurecht, het transportrecht
etc.
Welke definitie kan je dan geven voor het financieel en economisch strafrecht?
Prof. D’Haenens heeft niet alleen gezegd “dat is een zinledig begrip” maar heeft toch een
verdienstelijke poging ondernomen om dat te definiëren:
Het economisch strafrecht omvat de strafbare gedragingen waardoor het evenwicht op economische
markten, arbeidsmarkt, financiële markt of het evenwicht tussen die markten onderling evenwicht
worden verstoord.
Een economische markt is een markt waar een producent van goederen en diensten en zijn
afnemers (consument) ontmoeten.
Een arbeidsmarkt is de markt waar de producent/fabricant zijn werknemers ontmoet.
Een financiële markt is de markt waar de producent zijn financier ontmoet (banken).
MAAR! Die definitie is zowel te ruim als te beperkt!
Te ruim want als u die definitie (die dateert van 1971) nu zou gebruiken, dan zou heel het
sociaal strafrecht deel uitmaken van het economisch strafrecht, wat echt niet de bedoeling
kan zijn.
Te beperkt want in de jaren ’70 kon je misschien spreken over drie markten maar nu zijn er
tal van andere aspecten aan het economisch leven verboden, bv. consumentenrecht,
transportrecht, grote delen van het milieurecht hebben ook te maken met het economisch
leven dus dat zou u daar dan ook bij de definitie moeten nemen.
Nu: kijken naar misdrijven die een belangrijke betekenis hebben in de dogmatische ontwikkeling van
financieel economisch strafrecht, maar die voornamelijk meer dan een papieren bestaan hebben en
die wel degelijk tot rechtspraak aanleiding geven.
1. De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van
rechtspersonen
De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen is ingevoerd door de Wet van 4 mei
1999 en is in werking getreden op 2 juli 1999. Men heeft die revolutie in het strafrecht ingevoerd
zonder enige overgangsbepaling, zonder enige tijd op het veld om dat te begrijpen.
Het heeft nog zin om te spreken van de situatie voordien om 2 redenen:
(1) omdat door het begrijpen van hoe het vroeger was u beter de regeling zoals ze nu is zult
begrijpen
(2) omdat de duurtijd – doorlooptijd – van economische en financiële strafdossiers vaak van die
aard is dat het leidt tot onwerkelijke uitkomsten: feiten van voor de inwerkingtreding van de
4