AANTEKENINGEN Fysiologie
H1 Inleiding in de fysiologie
Wat is fysiologie?
- Werking en functie van levende materie
- Biologische functies
- Gaat samen met andere wetenschappen
- Anatomie, biochemie, chemie, fysica
Fysiologische systemen
Fysiologie gaat van moleculen tot populaties
Functie en proces
- Waarom?
- Teleologische benadering
- Mechanistische benadering
Homeostase
- Waarom? Lichaam in een gelijke omstandigheid brengen
lichaamstemperatuur Normaal rond 37 graden
- Evolutionaire benadering: lichaam zo goed mogelijk laten werken,
spijsverteringsenzymen werken op die temperatuur
Pantoffeldiertjes, Paramecium: kloppende vacuole pompt water naar buiten, omdat
er zout in dat pantoffeldiertje zit.
Cel met intracellulaire vloeistof, buiten cel extracellulaire vloeistof, maar beide wel
inwendig milieu.
Variabelen
- Omgevingsfactoren die de cel beïnvloeden: bacteriën
- Interne afscheidingsstoffen: zuur
Lichaam is constant bezig verlies van homeostase te compenseren
Fails disease
Input signal-response:
- lokale controle cells in the vicinity of the change initiate the response
- reflex controle cells at a distant site control the response
Feedback mechanismen: het moet ook stoppen
Stippellijn = feedback
- Positief: pijl
- Negatieve feedbackloop : twee streepjes I I
Herstelmechanisme heeft een bepaalde range: bij bloedvolume bijvoorbeeld kleine
range, bij ademhaling grote
GEEL: essentie is belangrijk vnl. binnen het opleidingsonderdeel
ORANJE: geheel is belangrijk, vnl. binnen het opleidingsonderdeel
ROOD: PAK= parate kennis, vak- en jaaroverschrijdend
,Positieve feedback (is geen homeostase) Oxytocine
vb: baby duwt op baarmoederhals → cervical strech → oxytocine : baarmoeder
contraheren → baby wordt gewduwd tegen baarmoederhals etc.. (bevalling wordt
sterker en gaat sneller) → wanneer de baby wordt geboren stopt de cyclus (outside
factor) : cervical strech stopt
Feedforward mechanisme Pavlov reflex
De rest wordt later behandeld
H2 Moleculaire interacties
Weten, maar wordt niet gevraagd
Herhaling chemie/ Biomoleculen
GEEL: essentie is belangrijk vnl. binnen het opleidingsonderdeel
ORANJE: geheel is belangrijk, vnl. binnen het opleidingsonderdeel
ROOD: PAK= parate kennis, vak- en jaaroverschrijdend
,Waterige oplossingen, zuren, basen, buffers
- Oplosbaarheid, oplossingen, solventen
- Hydrofiel, hydrofoob
- Concentratie
Proteïnen en proteïne-interacties
Proteïnen
1. Enzymen
2. Membraantransportproteïnen
3. Signaalmoleculen
4. Receptoren
5. Bindingsproteïnen
6. Regulatieproteïnen, transcriptiefactoren
7. Immunoglobinen
Proteïnebinding
- Proteïne – ligand of substraat
- Substraat= als het proteïne een enzym is
- Bindingen zijn niet covalent
Specificiteit
- Proteïne – 1 ligand / proteïne – meerdere liganden
- Vb. enzymen peptidasen – aminopeptidasen
Affiniteit
- “affiniteit van een proteïne voor een ligand”
- Hoge affiniteit: meer kans op binding
- P + L PL
- Evenwichtsconstante Keq – dissociatieconstante Kd
- Laagste Kd en hoogste Keq meeste reactieproduct (hoge affiniteit)
Isovormen
- Sterk gerelateerde proteïnen met gelijke functie maar andere affiniteit
- Vb. hemoglobine – foetaal hemoglobine (foetaal grotere affiniteit)
- Agonist = gelijkaardig ligand dat ook kan binden op proteïne, heeft hetzelfde
effect bv. nicotine is een agonist van acetylcholine
Activatie
- Proteolytische activatie
- Profix pro- vb. pro-enzym enzyme
- Suffix -ogeen, vb. trypsinogeen trypsine
- Inactieve proteïnen: profix pro, suffix ogeen
- Roaccutan= pro vitamine A
- Cofactor: is nodig zodat binding mogelijk is
Modulatie, 2 werkingsmechanismen
- Wijziging bindingsmogelijkheden van ligand aan receptor
- Wijziging van proteïne-activiteit
- Competitief, irreversibel, allosterisch, covalent, pH en temperatuur
1. Antagonisten
- Inhibitoren
- Vermindert activiteit van het proteïne
GEEL: essentie is belangrijk vnl. binnen het opleidingsonderdeel
ORANJE: geheel is belangrijk, vnl. binnen het opleidingsonderdeel
ROOD: PAK= parate kennis, vak- en jaaroverschrijdend
, - Vb. binden en geen respons veroorzaken (<-> agonisten)
2. Competitieve inhibitoren
- Reversibele antagonisten
- Competitie met normale ligand voor bindingsplaats
- Mate van inhibatie is afhankelijk van [inhibitor] en [ligand], affiniteit van het
proteïne voor de inhibitor en voor de ligand, [ligand] stijging resulteert in
inhibitie minder
- Er bestaan ook irreversibele antagonisten (komen niet meer los van het
proteïne, wat ook de concentratieveranderingen
- Vb. Tamoxifen borstkanker, antagonist oestrogeen
3. Allosterische modulatoren
- Antagonisten (allosterische inhibitie (b)) of activatoren (allosterische
activatie(a))
- Binden reversibel aan een proteïne op een andere plaats dan de
bindingsplaats en wijzigen zo de vorm van de bindingsplaats
4. Covalente modulatoren
- Functionele groepen die covalent binden aan het proteïne en zo de
eigenschappen van het proteïne wijzigen (inhiberen of activeren)
- Vb. fosfaatgroep, fosforylatie
- Binden fosfaatgroep = fosforylatie
- Defosforylatie
Voorbeeld van een chemische modulatie: Penicilline
- Belangrijk bacterieel proteïne: aanmaken rigide celwand
- Actief ingrediënt van Penicilline = antagonist dat aan dit bacterieel proteïne
bindt irreversibele inhibitie
Fysische modulatie: Temperatuur, pH
Regulatie van respons door regulatie van [proteïnen] of [liganden] in lichaam
- [proteïnen]: up-regulation en down-regulation
- [liganden]: saturatie
GEEL: essentie is belangrijk vnl. binnen het opleidingsonderdeel
ORANJE: geheel is belangrijk, vnl. binnen het opleidingsonderdeel
ROOD: PAK= parate kennis, vak- en jaaroverschrijdend