Geschiedenis van het Sociologisch Denken
LES 1: Inleidende les: overzicht theorieopleiding
Drie onderdelen van de opleiding in sociologisch theorie
• Geschiedenis van het sociologisch denken (2BA)
o Ontstaan van sociologie als academische discipline
o Klassieke sociologische theorieën, grotendeels teksten en auteurs uit de 19 e
eeuw
• Sociaalwetenschappelijke theorieën en stromingen (3BA)
o Belangrijke sociaalwetenschappelijke theorieën van de 20e en 21e eeuw
• Hedendaagse sociologische theorieën (MA)
o Diepgaande behandeling van één à twee recente sociologische benaderingen
Inhoud geschiedenis van het sociologisch denken
• Ontstaan van wetenschappelijke benaderingen van maatschappelijke kwesties
o De samenleving als onderzoeksobject
o Waarom bestaan sociale problemen? Wat is het probleem, hoe ontstaat het?
…
o Niet gewoon iets wat van God of oude tradities is gegeven, maar het is iets dat
NIET onveranderlijk is.
• Oprichten van de sociologie als academische discipline
o Als academische discipline erkend, je kan een diploma sociologie krijgen
o Wat onderscheidt en rechtvaardigt de sociologische zienswijze als discipline
naast psychologie, economie en filosofie?
• Sociologische klassiekers als tijdsgetuigen van enorme sociale veranderingen
o Politieke, industriële, wetenschappelijke en sociale revoluties
o Door het studeren van de sociologische klassiekers leren we ook over het
ontstaan van de ‘moderne maatschappij’
• Oude theorieën & teksten (soms 150 jaar) met verbazend relevantie voor onze
maatschappij in de 21e eeuw
Voorwaarden voor het ontstaan van de sociologie
• Opkomst van wetenschappen
o → Wetenschappelijke revolutie
▪ Lang proces over de eeuwen heen, echte wetenschap kwam later op
(had te maken met de macht van de Katholieke Kerk, zij waren niet
geïnteresseerd in wetenschap, en al zeker niet als God erdoor in twijfel
getrokken werd)
o Verzet tegen religieuze doctrines, door logica en evidentie
▪ Bv. astronomie en fysica (Galilei, Kepler, Copernicus, Newton)
▪ Niet gewoon “Een heilige heeft dat ooit gezegd dus dan is het zo”
▪ Van Geocentrisme naar Heliocentrisme
1
, o Objectiviteit boven subjectiviteit
▪ Als iets objectief is kan je er dogma’s tegen hebben, maar dan kloppen
die dogma’s niet.
▪ Kern van het wetenschappelijk denken
o Bewijsvoering boven gezag, gevoelens en bijgeloof
• Opkomst van het individu en individualisme
o Verlichting & contractfilosofie (vanaf 1650 n.c.)
▪ Vrije individuen sluiten contract met elkaar (zie Hobbes, Rousseau)
▪ Menselijke waardigheid (Kant)
o Protestantisme (vanaf ca. 1500n.c.): individueel contact en relatie met god
zonder bemiddelaar
o Katholieke kerk (vanaf ca. 500n.c.): oplossing van traditionele familieclans en
verwantschapsrelaties
o Axiale godsdiensten en filosofie (800-200v.c.)
▪ Confucianisme, Boeddhisme, Zoroastrisme, Judaïsme
▪ Ideeën van egalitarisme, algemeen belang, gerechtigheid
• Opkomst van de soevereine, territoriale staat
o Vrede van Westfalen 1648 – internationaal statensystem
▪ Systeem van wie de overheid is, bepaalt welke religie geldt. Een andere
macht mag niet zomaar de staat binnenvallen.
o Legitiem geweldsmonopolie
▪ Niet iedereen mag oorlog voeren zoals die zelf wil, maar de overheid
heeft macht over de politie en het leger, wat het legitiem maakt.
o Positief recht
▪ Wetten gemaakt door de mens, de overheid (tegengestelde van
natuurrecht)
o Bureaucratie bestuur, ambtenaren met loyaliteit voor de staat
▪ Hoe functioneert een staat? Hoe bestuur je de staat?
o Nationaaleconomie en begroting (bv. mercantilisme)
o Bevolkingsstatistiek
o Eisen voor legitimiteit van de overheid
o Nationalisme (nationale, culturele, etnische identiteiten)
• Opkomst van grote markten
o Geldeconomie, interest en samengesteld interest
o Kapitalisme
o Industriële revolutie
o Arbeidsdeling en organisatie
o Rationeel gedrag (kosten & baten)
o Handel met onbekende (→ Gemeinschaft vs. Gesellschaft)
• Europa ‘ontdekt’ de wereld
o Perceptie van moderniteit en ‘beschaving’ door contrast met ‘primitieve’
samenlevingen
▪ Rondreizen met schepen (minder risico’s), ontdekken plotseling een
andere samenleving die ze ‘primitief’ noemen
2
, o Denkbeeld van sociale evolutie, stadia, vooruitgang
▪ Vind je ook terug bij Durkheim en Marx (verschillende stadia doorlopen)
o Belang van culturele identiteit: wie zijn we?
▪ Westers = superieur
o Kolonialisme en imperialisme op wereldschaal
▪ “We moeten niet alle mensen afslachten, ze kunnen blijven leven als ze
Christen worden”
o Uit huidige perspectief: “Het Westen en de rest” (Stuart Hall), ‘Oriëntalisme’
(Edward Said)
▪ Orientalisme: westen superieur, de rest staat achter, de primitieven zijn
‘fascinerend’ voor ons, de edele wilde
o Rassenideologie en -pseudowetenschap
▪ Meten van anderen (schedel, grootte… om de verschillen te zien)
• →Radicale sociale veranderingen!
• →Radicale onzekerheden!
• →Sociologie als antwoord op radicale sociale veranderingen en radicale onzekerheden
• Begrip van overgang van traditionele naar moderne samenlevingen
• De (moderne) samenleving begint zichzelf op een kritische manier te observeren
• Interesse voor sociale toestanden en sociale problemen opstaat in het moderne
tijdsperk
• Idee dat samenleving kan veranderd / bestuurd worden
o Maar hoe? Met welke doeleinden? Door wie?
Sociologie als antwoord op radicale sociale veranderingen en radicale onzekerheden
• Sociologie is de wetenschap van de (moderne) samenleving
o Verzamelt kennis op basis van empirisch onderzoek en theoretisch denken
• Sociologie is deel van de samenleving; geen buiten-perspectief
o Sociologen groeien op in de samenleving en zijn ‘product’ van hun tijd
o Sociologie is deel van het wetenschapssysteem
o Sociologie is deel van maatschappelijke discoursen
o Daarom zelfs mogelijk: sociologie van de sociologie (sociologische verklaringen
van de opkomst van de discipline)
Sociale krachten in de ontwikkeling van sociologisch theorie: politieke revoluties
• Amerikaanse revolutie in 1776
o Onafhankelijkheidsoorlog
• Franse revolutie in 1789
o Franse Republiek (adel heeft geen macht meer)
• Revoluties van 1848
o Andere democratische revoluties
3
, • Positieve consequenties
o Bevrijding, emancipatie, gelijkheid
▪ Boeren, burgers
▪ Iedereen is gelijk
o → Interesse in sociale verandering (Marx)
▪ Als mensen in een groep samenkomen, allemaal dezelfde belangen
hebben en dat op de juiste manier doen, kunnen ze verandering
bereiken.
▪ Vb. Franse Revolutie, Suffragettes…
o Revolutie is goed
• Negatieve consequenties
o Wanorde, chaos (“Le Terreur”)
▪ Iedereen die pro revolutie was werd ook ineens onthoofd
o → Interesse in sociale orde (Comte, Durkheim, Parsons)
▪ Vraag van de sociale orde
▪ Revolutie >< orde
▪ Hoe ontstaat orde?
Sociale krachten in de ontwikkeling van de sociologische theorie: industriële revolutie
• IR: vele stappen aan verschillende fronten
• Nieuwe technologieën
o Stoommachine, spoorwegen, telegrafie, elektriciteit
o Wetenschap, fysica, wapens, betere controle op chemische stoffen…
• Kapitalisme
o Winststreven, investering van kapitaal
o Zonder kapitalisme geen industriële revolutie, zonder industriële revolutie
geen kapitalisme
• Grootschalige bureaucratieën
o Bestuur van bedrijven, logistiek
o Onderzoek nodig hierover
• Transformatie van landbouwsysteem naar industriële systeem
• Urbanisatie
o Mensen verlaten boerderijen en zoeken werk in fabrieken
o Massieve migratie van het platteland naar de grote steden
▪ Massamigratie
o Aanpassingsproblemen, ontwikkeling van nieuwe en sociale gedragsvormen
▪ Mensen die nog nooit met meer dan 100 mensen in contact kwamen,
moeten ineens met 1000 mensen in contact komen
• Grote meerderheid werkt lange uren voor laag loon, weinig profiteurs, veel armoede
4