Samenvatting sociologie
Het sociologisch perspectief
Het sociale en de sociologie
Sociologie = 1 van de minst gekende menswetenschappen
Sociologen bestuderen onder meer de Vlaamse of Belgische, Nederlandse of Europese samenleving
Diverse beroepsposities in de sociologie: sociaal adviseur in overheidsdienst, onderzoeker aan de
universiteit of bij een commercieel bureau, personeelsconsulent of organisatiedeskundige.
MAAR wat is nu eigenlijk de specifieke expertise van sociologen? Onderzoekt ‘het sociale’ (=het
materiële object) vanuit een invalshoek (= het formele object)
Ze bestuderen de invloed van opgebroken intieme relaties op de schoolprestatie van
kinderen (onderzoeker)
Ze proberen iets te veranderen aan werkloosheid onder allochtonen (beleidsadviseur)
Term sociologie: socius (metgezel) + logos (rede/studie) sociologie: wetenschap vh sociale
In ander boek vergelijkbare definitie: Sociologie is de studie van het menselijke sociale leven , van
menselijke sociale groepen en samenlevingen.
Sociologie & andere sociale wetenschappen
Verschil Gelijkenis
Sociologie niet 1 studieobject, wel specifieke Zelfde materiële object (studieobject: het
vragen over dat studieobject sociale)
Eigen formele object (= wijze waarop de
sociologie het sociale benadert= manier van
kijken naar het sociale) maakt het eigene van
sociologisch perspectief uit.
Sociologisch perspectief = sociologisch sociale werkelijkheid
Enerzijds gaat het daarbij om een algemene denktrant die het sociale gedurig uiteenlegt in
sociale relaties en vooral geziene en ongeziene afhankelijkheden van vaak onbekende andere.
Anderzijds is het ook een reeks vragen die de blik van de socioloog voortdurend richten bij het
kijken naar sociale relaties of afhankelijkheden.
Sociologen hebben scherp oog voor indirecte afhankelijkheid
Vb. Computergebruiker is afhankelijk van producenten en werknemers in China, die voor
hem onbekend zijn.
4 basisvragen zijn voor sociologische studie van het sociale maatgevend!!!
1de basisvraag: Welk invloed heeft de maatschappij waarin mensen leven op het leven van
individuele mensen? Hoe werkt het samenleven door in individuele levens?
bv. kinderen beïnvloeden het leven van hun ouders, maar ouders ook dat van hun kind -> leren
communiceren, sociale basisvaardigheden, culturele bagage... maar ook als individu rekening houden
met de fysieke aanwezigheid van andere -> niet op een voetpad gaan of stilstaan wanneer we willen.
Het rekening houden met elkaar volgt tevens variabele, want cultuurgebonden, regels over de juiste
afstand tot lichamen van onbekende...
2de basisvraag: Hoe kunnen we de orde en de voorspelbaarheid verklaren die we voortdurend zien
in het sociale leven? Hoe is een geordend samenleven mogelijk? Welke factoren zorgen ervoor dat
het sociale leven orde en regelmaat vertoont?
,Voorbeeld: applaus na concert. – wat verklaart de ordening van het samenleven? Bij conflict bv
rechter -> maar er is ook zonder recht een orde.
3de basisvraag: In wat voor maatschappij/samenleving leven wij vandag en hoe verschilt die van
een adere samenleving(maatschappijdiagnose) Hoe zien de basiscontouren van onze samenleving
eruit? In wat voor maatschappij leven wij en hoe functioneert deze anders dan voorheen?
Hoe samenleving er vroeger uitzag vraag voor historici
Sociologische belangstelling gaat uit naar het sociale heden, in het bijzonder naar de
basiskarakteristieken van de samenleving in haar geheel en de veranderingen die zich daarbinnen
voordoen.
Onze samenleving wordt vaak individualistisch genoemd (maar is dat ook echt waar? Geven wij
minder om elkaar dan vroeger?)
4de basisvraag: Hoe onderzoeken we dat allemaal op een (empirisch
onderbouwdewetenschappelijke manier? Hoe komen we tot een algemene, tevens empirisch
onderbouwde sociologische kennis? Welke onderzoeksmethoden maken het mogelijk om een
wetenschappelijke verklaring te zoeken voor de 3 vragen hierboven?
Onderscheid tussen:
o Kwantitatief onderzoek: streeft naar in cijfers uitdrukbare bevindingen of ‘harde data’ die
bovendien gelden voor de onderzochte sociale groep. Vb.: enquête. -> laat toe om van een kleine
groep conclusies te trekken voor de hele groep waartoe ze behoren.
o Kwalitatief onderzoek: bestudeert sociale fenomenen ‘in de diepte’ = hoe mensen zaken zien/
meningen
Eerste kwalitatieve methode: participerende observatie: de onderzoeker doet zelf mee. de
onderzoeker dompelt zich onder in sociale wereld waarover hij meer wil weten
Vb. Hij bezoekt een seizoen lang theatervoorstellingen,. -> bv gesprekken stiekem afluisteren
om iets te kunnen vernemen over motieven theaterbezoek. -> gaat zelf gesprekken
aanmaken om een netwerk op te bouwen. Hierna gaat hij verder: diepte-interview met
theatervrienden
Tweede kwalitatieve methode: Diepte-interview= open gesprek voeren (in dit voorbeeld dus
over de interesse in theater)
Open gesprek is anders dan een gesloten vragenlijst. Hier kan de interviewer doorvragen + de
respondent krijgt de kans om zelf thema’s aan te snijden.
+ Meer levensnabij portret dan het werken met vooraf gemaakte vragen in een enquête.
Beter beeld.
_ bevindingen kunnen niet worden veralgemeend.
Sociologische driehoek: De feitelijke sociologiebeoefening komt neer op een drieledig gebeuren dat
pendelt tussen theorievorming, empirisch onderzoek en (het ondersteunen van) sociale sturing.
Over sociale relaties, bindingen en verbanden
In omgangstaal: sociaal = iemand die vlot is in omgang/ appreciatie. Associaal: ruziezoeker
‘sociaal’: neutraal woord, zowel negatief als positief
Sociale verhouding/relatie = relatie tussen twee of meer personen (zowel
positief als negatief geladen), sociale handelingen tussen individuen met
elkaar verweven (de ene handeling refereert naar de vorige handeling,
waarop weer georiënteerd wordt), komt tot stand door samenhandelen
=> zakelijk of intiem, tijdelijk of langer, mogelijks over meerdere decennia,
maar ook voor enkele seconden (treinloket)
- CRITERIUM Max Weber: Bij een sociale relatie moet er sprake zijn van wederzijdse
georiënteerdheid. (Vb schoolpoortconversatie)
, - Binnen sociale werkelijkheid vormen sociale relaties de spreekwoordelijke bouwstenen.
Sociaal handelen: handelen waarbij het handelen van een actor (mens)
gericht is op handelen van één of meerdere andere actoren (anderen)
! Passieve acties als tv kijken is wel sociaal handelen, maar geen sociale
relatie/verhouding
- Veronderstelt actoren (=handelaar) met handelingsvermogen = agency = keuzemogelijkheid
niet geprogrammeerd. Je kan bv. opstaan en doen wat je wilt.
Onderscheid tussen:
Individuele actoren: handelen van individuen
Collectieve actoren: handelen van bedrijven, politieke partijen en andere sociale verbanden
- Impliceert een betrokkenheid in de activiteit van actor A op het doen en laten van actor B =
bekijken van een tv-serie, mensen bekijken vanop een terras. Deze kijkverhoudingen zijn geen
sociale relaties -> bij sociale relatie raken de sociale handelingen van 2 of meer actoren met
elkaar verweven. Het handelen van actor 1 is het aanknopingspunt voor dat van actor B,
waarop actor 1 zich weerom oriënteert enz. bv. stoepconversatie (hallo – hoe gaat het – goed
met jou’ -> criterium dat er een minimum is van wederzijdse georiënteerdheid bestaan tussen
de betrokken vormen van sociaal handelen.
Het sociale gebeuren dat zo ontstaat Samenhandelen: iedere handeling van A
wordt gevormd door oriëntatie op handelen van B enzovoorts. Een sociale
verhouding kunnen we beschouwen als de uitkomst van het samenhandelen van 2 of meer
actoren.
Basiseigenschappen van samenhandelen:
Zelfreferentieel, wederzijdse oriëntatie: iedere handeling verwijst naar
een voorgaande handeling (van eventueel andere actor) (bv. iemand kijkt
verbaasd -> opnieuw leerstof uitleggen of iemand start met hallo! -> mensen verwachten
een vervolgzin of gebaar. De elementen verwijzen voortdurend naar elkaar en dat zowel
door een terugverwijzen naar een net gestelde handeling als door een vooruitwijzen naar
een komende handeling.
Dynamisch, tijdsgebonden: (=momentaan) relaties veranderen
voortdurend, onvoorspelbaar in zekere mate. sociale handelingen vormen de
elementaire bouwstenen van een sociale relatie en komen na elkaar in tijd. Sociale relaties
zijn dus niet, waar worden. Ze veranderen, want er vinden nieuwe handelingen plaats. ->
geen gesprek zonder onophoudelijke vernieuwing van communicatieve handelingen. Bv iets
wordt gezegd -> afwachen tot weer iets gezeg wordt.
Contingent, onvoorspelbaar karakter: gebaseerd op agency; kan onvoorspelbaar zijn Bv. na
een vraag komt een antwoord, maar actor 1 weet niet wat actor 2 precies gaat zeggen.
Agency: verwijst naar feit dat iedereen controle heeft over eigen handelingen en op ieder
moment kan beslissen wat die zelf doet
Reflexief gemonitord: het voortdurend succesvol sturen en controleren door de
actor van zijn eigen activiteit. Geen wederzijdse oriëntatie zonder een minimum aan bewuste
of psychische betrokkenheid van de kant van de individuele deelmeners (maar niet altijd: ‘er
met de gedachten niet bij zijn’ of dragdromerij komt in sommige collectieve situaties
regelmatig voor. Bv. hoorcolleges Tijdens gesprek: luisteren, observeren, nadenken over
mogelijke antwoorde, gevoelens...
=> belangrijk: registreren en memoriseren wat er gezegd werd,
vooruitlopen op mogelijke toekomstige handelingen
Afhankelijkheidsverhoudingen en sociale verbanden
Samenhandelen creërt Afhankelijkheidsverhouding: de actoren hebben elkaar nodig. Bv: de
studenten hebben hun docent nodig maar ook andersom.
, Sociaal verband: een specifiek geheel van onderlinge afhankelijkheidsverhoudingen, eventueel
deel van een ruimer sociaal netwerk = samenhangend geheel van sociale bindingen
Leerkr afhankelijk van studenten, maar ook van collega’s, decaan, bestuur...
Voorbeelden= schoolklassen, gezinnen, bedrijven, vakbonden, ziekehuizen???
Binnen afhankelijkheidsverhoudingen domineert meestal een specifiek motief wat toelaat om 4
grote soorten sociale bindingen en verbanden te onderscheiden:.
1. Cognitieve binding (relatie leerkr-leerl: kennisoverdracht)Ligt ingebed in een cognitief
(sociaal) verband -> school, schoolklas
2. Economische binding (kopen van brood bij bakker), terwijl de bakker en zijn helpers een
economisch verband vormen. (zijn loon hangt van klanten af, klanten geen brood zonder
bakker)
3. Politieke bindingen (binnen kader van een natiestaat) tussen burgers en politici of
ambtenaren. -> politieke verbanden (politieke partijen, overheidsadministraties).
4. Affectieve bindingen(afhankelijkheid persoonsgebonden en daarom bijzonder groot) (tussen
vrienden en geliefden), die verder vorm kunnen krijgen in affectieve verbanden (zoals
gezinnen).
Van veralgemeende afhankelijkheid naar wereldsamenleving
Moderne maatschappij = functioneel gedifferentieerde wereldmaatschappij
Bv. een klant kan de economische binding met een bakker opzeggen en van broodleverancier
wisselen, we kunnen ons brood bij de bakkerij thuis kopen, onderweg naar het werk, in een
supermarkt... we zijn hoe dan ook aangewezen op mensen die brood bakken. Zo een algemene niet
persoonsgebonden afhankelijkheid is de regel in onze samenleving.
In een moderne maatschappij resulteert de hoge graad van taakspecialisatie of arbeidsindeling
immers in een veralgemeend of gegenarliseerde afhankelijkheid: we zijn van bijzonder veel
gespecialiseerde beroepsbeoefenaren een beetje afhankelijk.
=> van allemaal een beetje afhankelijk, maar dus niet zo erg als bij affectieve
bindingen (persoonlijk zoals ouders, vrienden) -> mensen zijn aangewezen geraakt op
steeds meer andere mensen.
Dit zorgt voor een Sociaal netwerk: een lange ketting van afhankelijkheden. Bv. relatie tussen baas
van maalderij en werknemers staan wel en niet op zichzelf. -> WEL want de baas en werknemers
vormen een apart sociaal verband. NIET want dit verband is slechts mogelijk dankzij de bindingen
afnemende bakkers enerzijds en anderszijds graanleveranciers. -> ook zijn er machines en
vervoersmiddelen nodig. Niet alleen beperkt tot productieverhoudingen, maar ook menselijke
bezigheden (bellen, mailen, tv-kijken, lijden aan een ziekte...
We kunnen verschillende soorten netwerken onderscheiden. Bv: karakteristiek voor economische
netwerken: gebruik van geld bij samenhandelen, waarbij markten bemiddelen tussen kopers en
verkopers.
Gevaarlijk om van DE economie of DE politiek te spreken Verdinglijking of reïficatie: zulke termen
als ‘DE economie’, suggereert het bestaan van een autonoom object dat buiten ons om bestaat en
eigen werkzaamheid bezit, en dus niet afhankelijk is van iets anders. -> geen samenhandelen meer
zien, maar een autonoom object Bv. Amerika heeft beslist -> is eigl maar 1 persoon
De maatschappij of samenleving: Het momentane geheel van alle sociale relaties, bindingen,
verbanden en netwerken. (2 visies: nationalistisch vs. Kosmopolitistisch)
‘Het sociale’ is dus strikt genomen een synoniem van ‘de maatschappij’.
De maatschappij omvat alle vormen van samenhandelen op 1 bepaald moment. =>
hyperdynamische, steeds veranderende realiteit De maatschappij is dus op dit ogenblik heel anders