BIOLOGISCHE PSYCHOLOGIE II
ONDERZOEKSMETHODEN
CHAPTER 5: METHODS AND STRATEGIES OF RESEARCH
Onderzoeksmethoden
Overzicht
1. Beïnvloeden van functies
1. Laesie-studies
2. Experimentele ablatie
1. RF laesies
2. Excito-toxische laesie
3. Immuunmethodes
3. Tijdelijke beïnvloeding
1. Lokale anesthesie
2. Elektrische stimulatie
3. Chemische stimulatie
4. Optogenetica
5. NIBS
6. Targeted mutation
2. Observeren van structuur
1. Histologische methoden
2. Tracing
1. Anterograad
2. Retrograad
3. Transneuronaal
3. Structuur van levend (menselijk) weefsel
1. CT
2. MRI
3. Observeren van activiteit
1. Elektrische en magnetische activiteit
1. Micro-elektrodes
2. Macro-elektrodes (& EEG)
3. MEG
2. Metabole en synaptische activiteit
1. Autoradiografie
2. PET
3. fMRI
4. Microdialyse
1. Beïnvloeden van functies
1.1. Laesie-studies
• Bestuderen relatie natuurlijk voorkomende letsels – gedrag
• vb. 1861: Louis Victor Leborgne, bijnaam “Tan”:
- normaal intelligente man
- verbaal begrip
- maar: kon enkel “tan” zeggen.
• De Fransman Paul Broca kon op basis van dissectie van Leborgnes brein en gelijkaardige gevallen
een sterke correlatie aantonen tussen:
1
, - “expressieve afasie”, het selectieve onvermogen om zich verbaal uit te drukken bij
gepreserveerd verbaal begrip
- schade in de linker anterieure hersenhelft (“zone van Broca”)
o vb.: https://www.youtube.com/watch?v=JWC-cVQmEmY
o Wernicke afasie: https://www.youtube.com/watch?v=3oef68YabD01.
• Wat toont dit aan?
- Staat deze regio in voor het gedrag “praten”?
- Taal “zit” niet in een bepaalde plaats in de hersenen; menselijk linguïstisch gedrag omvat
verscheidene functies, die ondersteund worden door dissocieerbare cerebrale structuren
• Nadelen:
- Geen informatie over functioneren voor die laesie
- Schade vaak niet beperkt tot één welbepaalde structuur
o → precieze verbanden vaststellen wordt moeilijk
- Geen experimentele controle functies; worden niet doelgericht beïnvloed; (correlationeel)
- Sommige regio’s veel vatbaarder voor vb. beroerte of impact-laesie dan andere
- Vroeger: noodzaak autopsie (→ lang wachten tot persoon overleden was, drop-out)
1.2. Experimentele Ablatie
• = Weefsel doelbewust vernietigen/wegnemen
• Veelvuldig toegepast bij mensen
- Lobotomie: verwijderen van (vooral) witte stof in frontale kwab
o Toegepast als behandeling, o.m. bij kinderen met gedragsproblemen
o +/- 40.000 lobotomieën in VS alleen!
o 1949: Nobelprijs voor António Moniz voor toepassing bij psychoses
- Resectie (wegsnijden) van bepaalde delen van de hersenen nog steeds toegepast voor
klinische doeleinden (vb. epilepsie)
• Experimentele toepassing vandaag vooral bij dieren
Methodes:
1. Radiofrequente (RF-) laesie → lokaal aan ablatie doen
• Draadvormige electrode wordt in de hersenen gebracht, geïsoleerd behalve de punt
• Hoog- (radio-) frequente wisselstroom door de draad eens de punt in het deel is gebracht die je
wilt vernietigen
• Vernietigt alle weefsels in nabijheid van de electrode (cellichamen én axonen) → nadeel: alles rond
die punt wordt vernietigd, ookal heeft het niet te maken met wat je wilt vernietigen
• Dan gedragsobservatie, achteraf verificatie locatie laesie
• Plaatsing stalen draad dmv. stereotactisch apparaat
- Fixeert schedel
- Coördinaten van doelregio bepaald obv. anatomische referentiepunten (vb. bregma) en
stereotactische atlas (/scan)
- Toestel brengt electrode / buisje / neurostimulator obv. coördinaten naar gewenste
doelregio
2
,2. Excito-toxische laesie
• Cannula (dun metalen buisje) wordt ingebracht
• Infusie van exciterend aminozuur (vb. kaïnezuur) loopt door het buisje in de hersenen
• Vernietigt cellichamen door overstimulatie/overexcitatie, spaart nabijgelegen axonen (i.t.t. tot
radiofrequente laesie waarbij omgeving ook vernietigd wordt)
vb. hippocampus van de rat
De zone tussen de zwarte pijltjes is de zone in de rat die geïnfusseerd is
geweest met kaïnezuur. De cellichamen verdwijnen dan.
3. Immuunmethodes:
• Toxische proteïne (opgevouwde keten van aminozuren) (vb. saporine) wordt gekoppeld
aan antilichaampjes. Als je een toxische proteïne in een cel brengt, gaat die cel sterven. Om
ervoor te zorgen dat die toxische proteïne precies daar terecht komt waar je die wilt hebben,
koppel je die aan antilichaampjes (soort sleutel die alleen op welbepaald sleutelgat/antigen
past die kenmerkend is voor een bepaald type proteïne waar die zich aan kan binden).
• Antilichaampjes binden selectief aan bepaalde eiwitten, die enkel voorkomen in specifieke
neuronen
- selectiviteit, niet enkel obv. locatie
- vb. eliminatie van cholinerge neuronen in de basale voorhersenen van ratten laat toe
mechanismen van AD te onderzoeken
• Nadelen:
- Al deze methoden zijn onomkeerbaar
→ impliceert between-subjects methodes
- Al deze methoden produceren bijkomstige schade
→ noodzaak adequate controleprocedures (“sham” laesie)
- Veroorzaken leed
• Voordelen:
- Deze methoden laten onderzoeken van causale verbanden toe
1.3. Tijdelijke beïnvloeding
1. Lokale anesthesie (chemische inhibitie):
• Lokale injectie
• vb. muscimol
- GABAA agonist (één van de belangrijkste inhiberende neurotransmitters in ons zenuwstelsel)
- voorkomt doorgeven actiepotentialen in welbepaalde regio
→ dit is dempend; omdat er geen actiepotentialen doorgegeven worden, kunnen er
geen signalen passeren en kunnen neuronen geen andere neuronen gaan
aanspreken
→ tijdelijke verstoring van activiteit in deze regio (tijdelijk: omdat de substantie die
geïnjecteerd wordt met verloop van tijd weer afgevoerd wordt, waardoor die
neuronen weer hun normale functie gaan hervatten)
2. Elektrische stimulatie
• inplanting elektrode die cellen exciteert dmv. elektrische stimulatie
• techniek cfr. RF-laesie (de aard van de stroom die hier wordt doorgestuurd is anders dan bij de
Radiofrequente laesie)
• activeert zowel cellichamen als passerende axonen in desbetreffende regio
3
, • ongeacht of deze een inhiberende / exciterende rol in hun netwerk hebben, betrokken in diverse
neurotransmittersystemen
→ weinig specifiek / geïsoleerd, weinig ecologisch valide
• klinische toepassingen (deep brain stimulation) bij ziekte van Parkinson, OCD, Tourette syndroom,
chronische pijn, ...
3. Chemische stimulatie
• infusie door al dan niet tijdelijke cannula (cfr. excito-toxische laesie)
• exciterende aminozuren worden gebruikt
- Kaïnezuur
- Glutamaat
• stimuleren specifieker (worden enkel opgenomen door soma en dendrieten, niet de axonen)
• ongeacht of deze een inhiberende / exciterende rol in hun netwerk hebben, betrokken in diverse
neurotransmittersystemen
→ weinig specifiek / geïsoleerd, weinig ecologisch valide
4. Optogenetica (opto = licht)
• Maken gebruik van lichtgevoelige proteïnen:
- Channelrhodopsine-2 (ChR2)
o uit groene algen
o wanneer geraakt door blauw licht: influx van positief geladen (Na, K, Ca²) deeltjes →
depolarisatie (excitatie) van de cel
- Natronomonas Pharaonis Halorhodopsin (NpHR)
o bacteriële oorsprong
o wanneer geraakt door geel licht: influx van negatief geladen (Cl) deeltjes →
hyperpolarisatie (inhibitie) van de cel
• Genetisch gewijzigde virussen worden geïnjecteerd in proefdieren
• Infecteren neuronen
• Zorgen voor productie lichtgevoelige proteïnen
• Aan- of afgezet middels licht:
- Oppervlakkige cortex: led-lampjes in gaatje in de schedel
- Dieper gelegen kernen: optische vezels
5. Non-invasieve hersenstimulatie (methodes waarmee we zonder de schedel open te moeten
maken, toch die functies kunnen gaan beïnvloeden)
• Transcraniële magnetische stimulatie
- exciteren of verstoren functie van een bepaalde regio
- dmv. sterke magnetische pulsen die hersenweefsels beïnvloeden
- effecten tijdelijk
- klinische toepassingen: vooral bij depressie, ook diagnostiek van functies
→ Primaire motorische cortex stimuleren met als effect dat afhankelijk waar je de spoel (zie foto)
houdt boven de motorische cortex, er kleine bewegingen veroorzaakt worden in bv. de vingers.
→ Hoe intacter/beschedigd die myeline in dat geheel circuit is, hoe sneller dat signaal vanuit de
motorische cortex via het ruggenmerg, uiteindelijk tot bij de spier zal gaan.
• Transcraniële (door de schedel) direct current stimulatie (tDCS)
→ Hier worden elektrodes (bv. sponzen met zout water, voor goede geleiding) op de schedel
aangebracht en vervolgens wordt er een stroompje door die elektrodes gestuurd. Dat stroompje gaat
afhankelijk van waar de elektrodes zitten, afhankelijk van de anode of katode, de activiteit van de
onderliggende wevels beïnvloeden.
4