SAMENVATTING OMWD: HET LEREN
STIMULEREN
LES 1: LEREN, EEN COMPLEX, DIVERS EN ONZICHTBAAR FENOMEEN
1.1. WAT IS LEREN?
• Leren beperkt zich niet alleen tot het leren op school. Er zijn nog andere contexten of situaties waarin
kennis, vaardigheden en houdingen leren.
• Leren gebeurt de hele tijd en in verschillende contexten, we zijn nooit te oud om te leren
• Leren…
… gebeurt in verschillende contexten (plaats)
… heeft een verschillende aard
… heeft te maken met verschillende inhouden
… gaat door gedurende onze volledige ontwikkeling (levenslang leren)
• We maken een onderscheid tussen schools en buitenschools leren.
Het verschil tussen beiden heeft te maken met:
(1) de plaats waar geleerd wordt en
(2) de aard van het leren en de inhoud van het leerproces
• Schools leren:
Doelgericht, gestructureerd en wordt georganiseerd met het oog op het bereiken van bepaalde
vooropgestelde leerdoelen.
Het leren leidt tot iets namelijk een diploma of een certificaat.
Het is dus formeel en vanuit het perspectief van een leerling, intentioneel van aard.
De inhoud is vaak te abstract en losgekoppeld van de context, waardoor de betekenisvolheid in vraag
wordt gesteld.
-> negatieve gevolgen op de motivatie en inzet
• Buitenschools leren:
Is informeel en incidenteel.
Meestal zijn vooropgestelde en expliciete leerdoelen afwezig.
Het leren kan altijd en overal gebeuren + spontaan
• Volgens Bolhuis klopt deze opdeling niet altijd.
VB: werkplekleren, hier vindt het leren plaats in een authentieke beroepscontext. Het kan bijgevolg
aangeduid worden als intentioneel én informeel (buiten de klasmuren)
• Intentioneel leren = leren met doel
• Incidenteel leren = komt op je pad, per toeval
• Operant leren = straffen/belonen (opruimen = belonen)
1
,1.2. KENMERKEN VAN LEREN
Leren is een mentaal proces waarbij als gevolg leeractiviteiten een relatief stabiele gedragsverandering tot
stand komt.
1. Mentaal proces
= leren heeft te maken met mentale of interne processen die niet direct waarneembaar zijn
2. Leeractiviteiten
= leren verondersteld altijd een activiteit van de lerende zelf. We spreken over leeractiviteiten. Niet
elke gedragsverandering is het gevolg van een leeractiviteit (VB: puberaal gedrag)
3. Relatief stabiele of duurzame gedragsveranderingen
= het resultaat van leren zijn relatief stabiele of duurzame gedragsveranderingen
➢ Volgens behavioristisch standpunt:
Nadruk ligt sterk op het zichtbare leerresultaat (product)
➢ Volgens cognitivisme:
Leren heeft te maken met mentale processen die niet direct waarneembaar zijn en die
betekenis geven aan informatie
4. Leerinhoud
= bij het leren is er altijd sprake van een leerinhoud.
Declaratieve kennis -> kennis over feiten, begrippen, regels, wetten, … , ‘het weten wat en waarom’
Procedurele kennis -> betrekking tot handelingen en vaardigheden, ‘het weten hoe’
5. Context, leeromgeving of situatie
= leren gebeurt binnen een bepaalde context, leeromgeving of situatie
6. Leren en onderwijzen
= zijn met elkaar verbonden. We kunnen wel onderwijzen zonder iets bij te leren of leren zonder
onderwezen te worden.
Opgelet: Bij bepaalde gedragsveranderingen kunnen we niet over leren spreken:
(leren = duurzame gedragsverandering)
o Toeval
= Tijdelijke of toevallige gedragsveranderingen die worden veroorzaakt door alcohol, drugs of
vermoeidheid worden uitgesloten. Wanneer de oorzaak verwijderd wordt, zal het gedrag terugkeren
o Rijping
= We benoemen een gedragsverandering als rijping wanneer bepaalde interne factoren, eigen aan het
individu, hier toe hebben bijgedragen
Tussen rijping en leren treedt er wel een wisselwerking op:
Elementaire gedragsveranderingen (VB: leren lopen) ten gevolge van rijping komen immers niet
spontaan tot stand, maar vereisen de aanwezigheid van een stimulerende omgeving.
2
,1.3. LEERSOORTEN
Een indeling, vertrekkende van het soort leerinhoud, leidt tot het cognitief leren, het sociaal- of dynamisch-
affectief leren, het psychomotorisch leren. Elk van deze soorten leren heeft eigen kenmerken en vraagt voor
een specifieke aanpak. Ze staan wel met elkaar in verband.
1.3.1. COGNITIEF LEREN
• Heeft te maken met het memoriseren, verwerven van bepaalde feiten, automatiseren van cognitieve
handelingen, reflecteren, probleemoplossend denken,…
• Het gaat hier over het eigen maken en kunnen ophalen van declaratieve kennis
• VB: automatiseren van de maaltafels tot en met 10, de reden is dat kinderen bij het berekenen van
moeilijke opgaven hun werkgeheugen zo minder moeten belasten, het werkgeheugen wordt vooral
ingezet voor bepaalde niet-geautomatiseerde rekenhandelingen
1.3.2. SOCIAAL- OF DYNAMISCH -AFFECTIEF LEREN
• Heeft betrekking op de vorming van interesses, perceptie (=waarnemen) en gevoelens over zichzelf,
het eigen kennen en kunnen, houdingen of attitudes
• Dit soort leren speelt een belangrijke rol in de persoonlijkheidsontwikkeling
• VB: geboeid zijn door een probleem, verontwaardigd zijn bij het zien van oorlogsbeelden, uit interesse
dingen opzoeken over het milieu, Frans een leuk vak vinden,…
• Een attitude omvat 3 componenten:
1. Cognitieve component: kennis hebben van …
2. Affectieve component: gevoelens die worden opgewekt
3. Gedrags- of handelingscomponent: handelen volgens jouw waarden en normen
• VB: ‘Attitude om gezond te eten’
1. Kennis hebben van de gevolgen van ongezond eten, zoals zwaarlijvigheid (CC)
2. Ons lichamelijk beter voelen als we een tijdje gezond eten, we ons goed in ons vel voelen (AC)
3. Beslissen geen fastfood meer te eten en verder gezond te eten (G/HC)
• Drie factoren die een rol spelen bij het vormen of veranderen van een attitude:
➢ Situatie: hoe ben je in contact gekomen met het object van de attitude?
➢ Identificatie: met wie wil je je graag identificeren?
➢ Informatie: welke informatie hebben we met betrekking tot een bepaald onderwerp?
-> Het verwerven of wijzigen van attituden of houdingen gebeurt vaak door middel van
modelleren of imitatieleren.
3
, 1.3.3. PSYCHOMOTORISCH LEREN
• Systematisch aanleren van afgebakende bewegingspatronen
• Door bepaalde handelingen veelvuldig uit te voeren moeten we na een tijdje niet meer nadenken over
hoe de handelingen uitgevoerd moeten worden, handeling wordt een automatisme/handeling
• Vlot uitvoeren van bepaalde opdracht/handeling, de handeling wordt dan een automatisme of een
handeling
• Automatiseringsproces:
• Bij het aanleren van psychomotorische vaardigheden gelden een aantal basisprincipes:
o Geef duidelijk aan welke handeling er verworven moet worden (cognitieve component)
o Demonstreer en / of beschrijf de handeling (eerst volledige handeling → daarna
deelhandelingen)
o Laat de deelhandelingen apart oefenen
o Analyseer fouten en corrigeer (rol van coach)
o Laat de volledige handeling langdurig oefenen → automatisatie.
LES 2:
1. LEREN LEREN
1.1. UITGANGSPUNTEN LEERGEBIEDOVERSCHRIJDENDE LEERTERMEN ‘LEREN LEREN’
Eindtermen (= wat leerlingen op het einde moeten kennen/kunnen) lager onderwijs:
- Per leergebied
- Leergebied overstijgend
o ICT
o Leren Leren
o Sociale vaardigheden
Doorheen jaren heen:
Kleuteronderwijs: ontwikkelingsdoelen
Lager Onderwijs: Leergebied overschrijdende leertermen L L
Secundair onderwijs: sleutelcompetenties ( = leercompetenties & zelfbewustzijn)
4