Mijn notities zijn eigenlijk gewoon de woorden van de prof overgenomen van de hoorcolleges. Ik heb dit geleerd samen met het boek en had een 13, er komen veel examenvragen terug dus doe deze zeker want dat had ik niet gedaan!
ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
HOOFDSTUK 1: GESCHIEDENIS,
BEGRIPPEN EN STROMINGEN
1. INLEIDING
A. Terminologie
i. Developmental psychology = ontwikkelingspsycholgoie
ii. Child development = ontwikkelingspsychologie specifiek over de kindertijd.
iii. Lifespan development = levenslooppsychologie
iv. Human development = = Om het interdisciplinaire karakter van studies en
ontwikkeling te benadrukken. Dat kunnen vele wetenschappen zijn bv.
geneeskunde, neurowetenschappen, sociologie…
1. Inderdisciplinair
2. Met praktische toepassingen
B. Definitie
i. Ontwikkelingspsychologie is de wetenschappelijke studie van de
veranderingsprocessen en stabiliteit bij (een) individu(en) vanaf de conceptie tot
aan de dood op verschillende domeinen in wisselwerking met de omgeving
C. Het is een vakgebied dat in grote mate ontstaan is door allerlei praktische vragen en
bekommernissen die mensen hebben. Die bekommernissen hebben te maken met het
opvoeden van kinderen, waar iedereen iets mee te maken heeft. Iedereen is ooit
opgevoed en velen zullen later zelf kinderen opvoeden. Er is een soort van natuurlijk
verband tussen de ontwikkelingspsychologie en pedagogiek (opvoedkunde).
D. Wat is wetenschap? Welk soort vragen kan wetenschap beantwoorden? Wat zijn de
grenzen en wat ligt daarbuiten? Wat zijn niet wetenschappelijke vragen? Als het gaat
over opvoeding van kinderen zijn alle bekommernissen niet wetenschappelijk. Het zijn
praktische vragen. De wetenschap kan hierover van alles zeggen (bv. cognitieve
ontwikkeling), maar dat is niet hetzelfde. Dat is het grote verschil tussen (empirische)
wetenschap, dat objectief, neutraal een waardenvrij is. Daarentegen zit pedagogiek vol
met waarden.
i. → Spanningsveld: kennis & wetenschap vs. vertaling naar beleid.
E. Wetenschap wil zich vooral bezig houden met feiten en relaties tussen feiten
F. domeinen van ontwikkeling
i. fysisch
, 1. lichamelijke veranderingen en fucnties, perceptie en motoriek
ii. cognitief
1. veranderingen in intellectuele vaardigheden: denken, aandacht, geheugen,
creativitieti en taal
iii. socio-emotioneel
1. veranderingen in emtoies, zelfconcept, identiteti en sociale relaties
G. integratie van drie domeinen
i.
ii. Deze verschillende domeinen beïnvloeden elkaar wederzijds: HIERALIES
1. cognitieve ontw. beïnvloedt ook emotionele en sociale ontw.:
a. bijv. cognitief in staat zijn om het perspectief van de andere in te nemen,
impliceert dat je je ook kan inleven in de gevoelens van anderen.
2. Maar ook al heel vroeg in de ontwikkeling is het wellicht zo dat diepe
gehechtheid t.o.v. de moeder veel te maken heeft met het cognitief in staat zijn
een object te beschouwen los van zichzelf (=objectpermanentie).
3. Omgekeerd beïnvloedt de emotionele ontw. ook de cognitieve ontw.: denk bijv.
aan de rol van temperament.
H. Levensfasen
i.
1. ‘vroege volwassenheid’ : recent fenomeen; volwassenheid wordt kennelijk nog
wat verder uitgesteld
I. Ontwikkelingstheorieën
i. Beschrijven en verklaren van gedrag
1. Op specifiek gebeid
2
, a. Bv
i. Cognitieve ontiwkkeling
ii. gewetensfunctie
2. In het algemeen
a. Bv
i. Freud
ii. Informatieverwerking
iii. Systeemdynamische theorie
J. Basisthema’s
i. Theorieën nemen standpunt in op een aantal dichotome kwesties. Deze
dichotomieën zijn in feite telkens twee extreme punten waartussen de meeste
onderzoekers zich zouden situeren.
1. Continu vs. Discontinu (= in fasen) (zie ook vlg. fig.).
a. - fasetheorieën (Piaget) vs. informatieverwerkingstheorieën
b. - Ook mogelijkheid van latente continue ontwikkeling, maar
discontinuïteiten in gedrag
c. Continu: graduele toename van een zelfde soort vaardigheid →
kwantitatieve verandering
d. Discontinu: verschillende statia met verschillende specifieke kenmerken →
kwalitatieve verandering
e.
2. 2) Universeel of individuele ontwikkeling:
a. iedereen fundamenteel dezelfde ontwikkelingsfasen (overal ter wereld, op
elk ogenblik in de geschiedenis) of ieder kind zijn/haar ontwikkeling. Bijv.:
bestaan er kritieke of gevoelige periodes voor bepaalde aspecten van
ontwikkeling?
b. Universeel: kritiek/gevoelige perioden
c. Invididueel: verschillende contexten
3. 3) Nature-nurture debat (zie verder)
a. Genetische en omgevingsinvloden
3
, b. Nature
i. Aangeboren, biologische predisposties
1. Opgepast: ‘aangeboren’ is wat ruimer dan genetisch. Zo zijn lang niet
alle aangeboren ziektes erfelijk. En omgekeerd, sommige erfelijke
defecten manifesteren zich pas lang na de geboorte. Denk ook aan rol
van zgn. epigenetische factoren.
ii. Gebaseerd op genetische overdracht
c. Nurture
i. Fysisische en sociale wereld
ii. Beïnvloedt biologische en psychologische ontiwkkling
K. context van ontwikkeling
i. unieke combinaties van
1. genen
2. omgeving
3. Erfelijkheid-milieu debat:
a. een belangrijke vraag is in welke mate iets erfelijk bepaald is en in welke
mate iets door milieufactoren (bijv. leerprocessen) bepaald is. D it wordt
uitgedrukt door de zgn. h 2g factor.
i. Dat is de mate waarin geobserveerde verschillen (fenotypische
verschillen) in een of ander kenmerk (bv. intelligentie) bepaald
worden door erfelijke verschillen.
ii. Het complement van h 2 g (1 - h 2 g ) is de bijdrage van
omgevingsverschillen (+ nog wat foutenvariantie).
iii. → Samen zijn ze dus altijd 100%.
iv. De relatieve bijdrage van de genen is daardoor ook altijd
afhankelijk van de relatieve bijdrage van de omgevingsfactoren.
1. Bijv. de verschillen in lichaamslengte worden in onze contreien
sterker bepaald door genetische verschillen, in vergelijking met
ontwikkelingslanden, omdat bij ons de meeste mensen redelijk goed
gevoed zijn. De variabiliteit in kwaliteit van voeding is in
ontwikkellingslanden groter dan bij ons.
4. Een andere relevante vraag is: hoe werken erfelijkheid en milieu samen om
bepaalde ontwikkeling mogelijk te maken?
a. Dit is interactionistische visie.
b. Erfelijkheid en omgeving zijn dan allebei even belangrijk. Maar hoe grijpen
ze precies op elkaar in?
ii. resulteert in verschillende paden van ontwikkeling
L. historische visies op het kind
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur aliesjacobs. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,09. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.