Hc1 + Hc2
Voorbereiding
Ethologie is de gedragsbiologie. Gedrag is een overlevings- en voortplantingsinstrument dat berust op de
lichaamsstructuren en de daarin verlopende fysiologische processen. Een gedragsproces bestaat uit:
1. Gevoeligheid voor invloeden – aftasten van het milieu (uitwendig & inwendig).
2. Acties/handelingen.
3. Tussen de invloeden en acties zit een programmeersysteem die de informatie verwerkt en beslissingen
neemt. Dit systeem bestaat uit het neurale en endocriene stelsel.
Gehouden dieren worden vrijwel altijd onderworpen aan kunstmatige omstandigheden. Hierdoor kan het
dier soms minder functioneren, wat ook weer gevolgen heeft voor de mens (doel voor het houden van het
dier wordt niet bereikt) en het het dier (frustratie, stress…)
Het belang van ethologie bij lanbouwhuisdieren is zoötechnisch → kennis van (het beïnvloeden van)
gedrag maakt huisvesting en behandeling mogelijk die goed aansluiten op het dier en een hoger rendement
mogelijk maken. Ook is ethologie van welzijnsbelang → hoe aanvaardbaar zijn bepaalde methoden in de
bio-industrie, en hoever wordt het welzijn hierdoor aangetast?
Bij gezelschapsdieren is ethologie vaker belangrijk in het kader van ‘ongewenst gedrag’. Vaak verwijzen
gedragsproblemen naar storingen in de sociale structuur, management of huisvesting.
Een gedragselement is een herkenbaar stuk gedrag, zoals bijv. slapen, kwispelen, of grommen.
Een ethogram is een beschrijving van het repertoire van gedragselementen.
Fixed action patterns zijn vormvaste gedragen. Veel gedragspatronen lijken instinctief/aangeboren.
In de ethologie zijn er 4 hoofdvragen opgesteld door de grondlegger Niko Tinbergen.
- Wat is de directe (proximate) veroorzaking van gedrag? Het gedrag wordt in verband gebracht met
prikkels en omgevingsomstandigheden. Dit valt weer op te splitsen in twee aspecten:
o Onderzoek naar de factoren die een gedrag (1) teweegbrengen, het (2) sturen, en die het (3)
beëindigen.
o Onderzoek naar de factoren die maken dat een dier op dat moment wél reageert en op andere
momenten niet/minder reageert (= motivatie).
- Wat is de uiteindelijke (ultimate) veroorzaking van gedrag? Hierbij gaat het om factoren die tijdens de
evolutie tot het ontstaan van een verschijnsel geleid hebben. Dit is belangrijk om de doelmatigheid te
onderkennen, gezien gedrag vaak aangepast aan de eisen van het milieu is.
- De ontwikkeling (ontogenie) van gedrag. Hierbij zijn erfelijke aanleg en omgevingsinvloeden van belang
die uiteindelijk samen tot een bepaald gedrag leiden.
- De evolutie (fylogenie) van gedrag, opgedeeld in 2 deelvragen:
o Het proces van de evolutie - in hoeverre bepaalde gedragseigenschappen als aanpassingen
verklaard kunnen worden en welke de selectiedrukken zijn (geweest) voor bepaalde
eigenschappen.
o De geschiedenis van de evolutie – hoe is dit gedrag ontwikkeld? Dit kan bestudeerd worden
door naar verwante diersoorten te kijken en gedrag te vergelijken.
Dieren leven vaak in een hele andere belevingswereld doordat hun waarnemingsvermogens verschillen en
de neurale verwerking van informatie verschilt. Ook verschilt de mate waarin informatie tot het bewustzijn
doordringt. Stimuli die voor ons onbelangrijk zijn kunnen voor dieren erg relevant zijn & vice versa.
Deblokkerende stimuli (=sleutelstimuli) zijn uitwendige stimuli die nodig zijn om het gedrag in gang zetten.
Bij deblokkerende stimuli treedt het gedrag echter niet altijd (even sterk) op. Er moeten verder ook
inwendige/uitwendige factoren zijn (motivatie).
Een dier ontvangt veel stimuli, maar reageert slechts op enkele.
Vaak is het zo dat een combinatie van een aantal sleutelstimuli een gedragspatroon kan opwekken
(deblokkerend werkt). Deze combinatie heet het ‘deblokkerend schema’.
,Voor elk gedrag is er dus een selectiemechanisme die de aanwezigheid van sleutelstimuli vaststelt en de
uitvoerende mechanismen in gang zet (deblokkeert), zolang de motivatie hoog genoeg is. Dit
selectiemechanisme heet het innate releasing mechanism (IRM).
Een supernormale stimulus is een onnatuurlijke stimulus die sterker werkt dan de sleutelstimulus.
Naast deblokkerende stimuli zijn er ook stimuli die een gedrag richten en gericht houden (sturende
stimuli). Het motorische patroon van het gedrag is de motorcomponent. Bij veel gedragspatronen is er een
richtings- en motorcomponent te onderscheiden. De stimuli zijn vaak verschillend, en hierdoor de
achterliggende mechanismen ook.
Inhiberende stimuli beëindigen een bepaald gedrag.
Motivatie is de wisselende bereidheid om een gedrag uit te voeren in aanwezigheid van deblokkerede
stimuli. Motivatie is te meten aan:
1. Reactiesterkte en/of reactiesnelheid.
2. Drempelwaarde van de stimulussterkte die nodig is om het gedrag te deblokkeren. Bij vacuümactiviteit
is de drempelwaarde 0 en verloopt het gedrag zonder aantoonbare stimulus.
3. Weerstand of aversieve stimulatie die het dier tolereert om een gedrag uit te kunnen voeren.
4. De moeite die een dier bereid is te doen om een bepaald andere gedrag uit te kunnen voeren. Dus,
hoeveel andere handelingen wil het dier doen om uiteindelijk de doelhandeling te kunnen uitvoeren.
Motivatiemodellen
‘Energiemodel’/’driftmodel’ van Lorenz – de wisselende motivatie met de deblokkerende stimulussituatie
wordt samen de drift/drive/motivatie genoemd. Invloeden
die deze drift bepalen zijn motivationele factoren. Lorenz
heeft het ‘psychohydraulisch model’ opgesteld die de
wisselwerking tussen motivatie en deblokkerende factoren
illustreert. Dit model beschrijft echter geen
terugkoppelingsprocessen.
Ook stelt dit model dat de motivatie voor een gedraging in de
tijd toeneemt wanneer deze niet wordt uitgevoerd, maar dit is
zeker niet voor alle gedragingen waar. Het rebound effect is
wanneer dit wél het geval is en een gedraging extra
lang/intensief wordt uitgevoerd nadat dit langere tijd niet
mogelijk is geweest.
Het normwaardemodel – hierbij wordt het gedrag opgevat als
regelinstrument om een doel te bereiken. De motivatie komt uit
het verschil tussen de waargenomen realiteit en de norm van een
toestand.
Motivationele factoren zijn het resultaat van causale factoren:
- Hormonen – hormonen kunnen op twee manieren werken:
o Motiverend → het hormoon stimuleert/remt de bereidheid tot een gedrag direct.
o Organiserend → de aanwezigheid van het hormoon tijdens de ontwikkeling is nodig om de
regelmechanismen voor bepaalde gedragingen te vormen. Het hormoon heeft hierna geen
directe invloed meer op de gedragingen als dit mechanisme compleet is.
o De werkzaamheid van hormonen kan weer afhankelijk zij van externe stimuli (o.a. feromonen).
- Motivationele stimuli – stimuli die zelf niet deblokkeren maar wel de geneigdheid verhogen.
o Inwendige stimuli → afkomstig van proprioceptoren en enteroceptoren.
o Uitwendige stimuli → afkomstig uit het milieu
- Activatietoestanden van centraal-neurale mechanismen – de veranderde reactiebereidheid komt door
veranderingen in de activiteitsbalans van de mechanismen van het CZS zelf (bijv. vermoeidheid).
Oefenvragen
1) De onderzoeker Krätzig bracht twee broedsels hoenders op verschillende wijze groot: één broedsel zonder
volwassen dieren in een zeer stimulusarme omgeving, een ander broedsel samen met een pleegmoeder in
,een omgeving met variabele en rijke stimulatie. Bij de geïsoleerd opgegroeide dieren, waarbij geen
"natuurlijke aanleidingen" tot vluchten voorkwamen (in normale omstandigheden is dat onder andere de
alarmkreet van de moeder) lokte uiteindelijk iedere minieme stimulus, bijvoorbeeld een bromvlieg,
vluchtreacties uit ("spontane paniek"). Dit is een duidelijk voorbeeld van sensitisatie t.g.v. een sociale
deficiëntie.
2) Hoe wordt in het model van Lorenz de drempelwaarde weergegeven? Uitstroomgraadmeter.
3) Er is eerder gezegd dat het voorbeeld van het schrapstelgedrag van het varken goed kan dienen om het
verschil tussen deblokkerende en motiverende stimuli duidelijk te maken. Welke van de genoemde stimuli
zijn/is dan een motiverende en welke is/zijn een deblokkerende stimulus?
Motiverend: feromonen.
Deblokkerend: drukken.
4) Lippen, waarvan de kleur is geaccentueerd door middel van lippenstift fungeren als een supernormale
stimulus.
5) Kalkoenkuikens uiten bepaalde geluidjes, die voorkomen, dat de volwassen kalkoenen ertoe over gaan
hen aan te vallen en te doden. Worden volwassen kalkoenen doof gemaakt, zodat ze deze geluidjes niet
meer kunnen waarnemen, dan pikken ze kuikens onmiddellijk dood, ook bekende kuikens, die ze voor de
operatie als hun eigen kuikens hadden aanvaard. De geluidjes, die de kalkoenkuikens produceren, fungeren
dus als inhiberende stimulus.
6) definieer het IRM. Het selectiemechanisme die de aanwezigheid van sleutelstimuli vaststelt en de
uitvoerende mechanismen in gang zet (deblokkeert), zolang de motivatie hoog genoeg is.
Gedragingen treden in een min of meer vaste volgorde op (keten). Als een partner niet goed reageert in
een baltsketen kan het dier teruggaan naar een eerder stadium of de hele keten afbreken en overgaan tot
ander gedrag.
Bij sommige ketens kan duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen 3 fasen:
- Streefgedrag (appetitive behaviour) – omvat de beginelementen. Dit gedrag is heel variabel, sterk
beïnvloedbaar en aanpasbaar.
- Eindhandeling (consummatory act) – bij het uitvoeren van deze handeling daalt de motivatie voor het
uitvoeren van de elementen in de keten. Hierdoor eindigt de stimulatie. Deze handelingen zijn vaak
zeer strak gecoördineerd.
- Rust (quiescence) – tijdens deze fase kan het gedrag niet/lastig worden opgeroepen.
Een gedragssysteem is een groepje gedragingen die verbonden zijn doordat ze vaak samen optreden in de
tijd, omdat ze een gemeenschappelijke oorzaak of een gemeenschappelijk doel hebben (of beide).
Soms kan een gedragssysteem makkelijk aan een motivatietoestand worden gekoppeld.
Binnen een hoofdsysteem kunnen soms subsystemen worden herkend (prooivangst en prooi eten zijn
gescheiden subsystemen binnen het hoofdsysteem ‘voedselverwerving’).
Bij sommige dieren is ‘nestbouwgedrag’ een subsysteem van ‘voortplantingsgedrag’ (bijv. varkens). Bij
andere dieren is het een zelfstandig systeem die altijd op kan treden (bijv. dassen die holen maken). Bij
andere soorten ontbreekt het systeem en zijn er andere gedragingen aanwezig.
Voornaamste gedragssystemen
Slaap-/rustgedrag – dit is cyclisch gedrag met verlaagde activiteit welke voorafgegaan kan worden door
bijv. het zoeken/maken van een schuil-/ligplaats. Er kunnen ook fasen worden onderscheiden:
- Rust – ogen open, maar de EEG heeft een traag ritme (~13 Hz).
- Dommel – ogen dicht maar gemakkelijk te wekken (EEG ~10 Hz).
- Diepe slaap – ogen dicht, lastig te wekken (EEG 2-5 Hz; grote amplitude).
- REM-slaap – ogen bewegen snel achter gesloten ogen (EEG 10-13 Hz).
Hoefdieren kunnen soms zelfs staand slapen. De frequentie en lengte van slaap varieert per diersoort.
Slaap is doorgaans een proces van herstel. Bij slaapvermindering kan dit later deels worden ingehaald.
Zelfverzorgingsgedrag (comfort behaviour) – met dit gedrag wordt het eigen lichaam verzorgd. Vaak zitten
hier vaste patronen in (bv. wassen). Een verdergaande ontwikkeling is dat ouderdieren dit bij hun jongen
, doen, of zelfs dat volwassen dieren elkaar verzorgen. Als twee dieren elkaar verzorgen heeft dit ook een
geruststellend en bemoedigend effect.
Voedselverwervingsgedrag – dit bestaat uit opsporen, bemachtigen, prepareren, en consumeren. Bij veel
planteneters is het systeem vrij eenvoudig, maar bij carnivoren kan het erg complex zijn. Bij herkauwers
valt het herkauwen hier ook nog onder, maar dit gedrag is ook gekoppeld aan rustgedrag.
Uitscheidingsgedrag – dit is vaak eenvoudig gedrag, maar kan bij sommige soorten gebonden zijn aan
tijden en plaatsen. Zo doen dieren die in holen leven het vaak niet in hun hol, of wordt door anderen het
territorium met urine gemarkeerd. Als uitscheidingsgedrag secundaire sociale functies heeft dan valt het
ook onder de controle van deze gedragssystemen.
Nestbouw-/nestelgedrag – dit is bij landbouwhuisdieren vrij eenvoudig maar zeer belangrijk voor het
welzijn. Kippen leggen hun eieren het liefst in een nest, en varkens baren het liefst op stro.
Predatorvermijdingsgedrag – Er zijn verschillende gedragsstrategieën, waaronder schuilhouden, verwarren
van het roofdier, verweren, doodspelen, en vluchten. Ook minder spectaculaire gedragingen zoals
waakzaamheid vallen hieronder.
Exploratief gedrag – dit gedrag heeft als doel om kennis te nemen van relevante omgevingsinformatie. Bij
dieren met een eenvoudige of zeer gespecialiseerde levenswijze roepen nieuwe elementen in de omgeving
sneller vermijdend gedrag op, terwijl bijvoorbeeld omnivoren veel sneller exploratief gedrag tonen.
Agonistisch gedrag – dit gedrag omvat alles tussen individuen. Hieronder valt agressie, wijkgedrag
(vluchten), en onderdanigheidsgedrag. Er zijn meerdere typen agressief gedrag:
o Territoriale agressie → tegen binnendringers. Hieronder valt ook appetitief gedrag aan zoals
patrouilleren, speuren, en het territorium markeren.
o Dominantie agressie → dit is bedoeld om voorrang in een sociale structuur te krijgen tot zaken
als water, voer, seksuele partners, ligplekken, en nestplekken. Hieronder valt dus ook
imponeer- en blufgedrag.
o Competitief-instrumentele agressie → dit is agressie als middel in de competitie om voedsel,
drinken, rustplaats, etc. Het doel is niet om de tegenstander te laten onderwerpen, maar om de
tegenstander zich uit te competitie terug te laten trekken.
o Defensieve agressie → dit is een gedwongen agressie wanneer een dier (of verwanten)
bedreigd wordt. Hierbij kan een angstmotivatie spelen.
o Prooivangstgedrag → dit is gedrag waarmee een predator zijn prooi aanvalt en overmeestert.
Het is eigenlijk geen agressie, maar valt onder de voedselverwerving.
Seksueel gedrag – dit omvat paring, en voorafgaande gedragingen (partnerselectie, balts, etc.) Bij
diersoorten waarbij het mannetje ook voor de nakomelingen zorgt zijn de rituelen vaak veel uitgebreider.
Zorggevend gedrag – dit is verzorgingsgedrag richting nakomelingen. Het komt bij zowel gewervelden als
ongewervelden voor. Hier kunnen vele gedragingen onder vangen (dragen, schoonhouden, etc.) Bij dieren
in groepsverband kan dit ook tot volwassen groepsgenoten worden gericht. Uitbreiding van zorggevend
gedrag naar niet-nageslacht soortgenoten heeft geleid tot ontwikkeling van gecoördineerde gedragingen
(bv. jacht, groepsverdediging, etc.) De tegenhanger is zorgvragend gedrag, wat van oorsprong van jong
naar ouderdier is gericht.
Ziektegedrag – met dit gedrag wordt (1) waarschijnlijk minder last van pijn bewerkstelligd, en (2) het
herstelproces bevorderd. Vaak zondert het dier zich af en zoekt een beschutte plek. Door minder actief te
zijn wordt energie bespaard die voor herstel kan worden gebruikt. Deze energie wordt o.a. gestoken in
temperatuurverhoging om bacterieproliferatie te remmen. De verlaagde activiteit heeft ook als doel om
minder kans te lopen opgemerkt te worden door roofdieren.
Spelgedrag – Er zijn meerdere doelen, zoals bevordering van coördinatie, aftasten krachten van de
spelpartner, oefenen van het vangen van een prooi, vestigen rangorde, etc. Het karakteriseert zich door:
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur remconederlof. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.