Differentiële psychologie
(Persoonlijkheidspsychologie II)
Klassieke theorieën:
De meeste ‘grote’ klassieke theorieën vertrekken vanuit een universele benadering: fundamentele
psychologische processen en kenmerken die gelden voor alle mensen, of hoe mensen in het
algemeen kunnen beschreven worden.
Hedendaags onderzoek naar de persoonlijkheid:
Legt meestal (in tegenstelling tot de klassieke theorieën) de nadruk op individuele en
groepsverschillen (=> niet universeel)
Elke onderzoeker vertrekt vanuit zijn eigen perspectief. Elk van de bestaande perspectieven
omvat delen van de waarheid
Kennis domein
Is een gespecialiseerd gebied binnen de wetenschap van de psychologie van waaruit
psychologen zich richten op het leren over specifieke en beperkte aspecten van de
menselijke natuur
Integratie nodig om “volledig beeld” van de persoonlijkheid te krijgen
6 kennis domeinen:
1. Dispositionele
2. Biologische
3. Intrapsychische
4. Cognitief en ervarings-
5. Sociale en culturele
6. Aanpassing
Dispositi onele domein:
De aandacht wordt vooral gericht op manieren waarop individuen verschillend zijn van
elkaar. Dit domein doorkruist daardoor alle andere domeinen
Het centrale doel = om fundamentele disposities te identificeren (i.e. meest belangrijke
manieren waarop individuen verschillend zijn)
Biologisch domein:
Mensen zijn in de eerste plaats verzamelingen van biologische systemen die systemen zijn de
bouwstenen voor gedrag, denken en emoties
Intrapsychische domein:
Mentale mechanismen van de persoonlijkheid, vaak niet op ‘bewust niveau’
Persoonlijkheidspsychologie: Freuds klassieke theorie en meer moderne benaderingen van
de psychoanalyse (onderdrukking, ontkenning, projectie,…); motieven voor behoeften
(Power achievement, intimacy) (TAT)
1
,Cogniti eve en ervaringsdomein:
Aandacht voor cognitie en subjectieve ervaringen zoals bewuste gedachten, gevoelens,
overtuigingen, verlangens
Zelf en zelfconcept
Streefdoelen
Emotionele ervaringen
Intelligentie
Sociale en culturele domein:
Persoonlijkheid beïnvloedt en wordt beïnvloed door cultuur en sociale contexten
Onderzoek naar culturele verschillen tussen groepen (bv naar agressie)
Individuele verschillen in culturen --- Hoe komt persoonlijkheid tot uiting in een sociale
context?
Domein van aanpassing:
Persoonlijkheid heeft een sleutelrol bij onze manier van ‘copen’ en aanpassen aan
gebeurtenissen in het dagelijks leven
Persoonlijkheid staat in verband met gezondheid en staat in verband met problemen bij
coping en aanpassing
Persoonlijkheidsstoornissen
Persoonlijkheidstrekken over de tijd: Stabiliteit vs Verandering:
Belangrijke vragen:
Hoe evolueert persoonlijkheid doorheen iemands leven?
Hoe stabiel zijn verschillen tussen mensen doorheen de tijd?
Wat verandert er, wat blijft stabiel?
Kan je van kleins af al in verschillen tussen kinderen, latere verschillen zien in volwassenheid?
1. Conceptuele begrippen:
Persoonlijkheidsontwikkeling
Stabiliteit
Verandering
1.1 Wat is persoonlijkheidsontwikkeling?
De samenhang, consistentie en stabiliteit van eigenschappen van mensen doorheen de tijd,
EN de wijzen waarop mensen veranderen over de tijd (kijk jezelf nu en 5 jaar terug)
Er zijn veel verschillende vormen van zowel stabiliteit als verandering
1.2 Twee vormen van stabiliteit:
Rangorde stabiliteit: je relatieve positie tov anderen blijft dezelfde doorheen de tijd
2
, - Bv lengte
- Bv agressie
- Als niet: rangorde wijziging
Gemiddelde niveau stabiliteit: bevolking blijft doorheen de tijd op hetzelfde niveau, ook al
wordt de bestudeerde populatie wel ouder
- Bv gemiddelde niveau van agressie verandert niet
1.3 Persoonlijkheidsverandering: 2 defi niërende kwaliteiten:
Intern: de veranderingen zijn intern in de persoon, niet uitsluitend in de omgeving (in een
andere kamer gaan is geen verandering)
Bv andere omgeving, andere groep mensen, verschillend gedrag, maar intern geen
verandering: autoritaire PH stijl: dominant en agressief tov minderen, onderdanig en
meelopend tov meerderen
Aanhoudend: de veranderingen houden aan doorheen de tijd, zijn niet tijdelijk
Bv wel tijdelijk:
- Als dronken: meer extravert, agressief
- Als goed nieuws: uitgelaten
- Bij slecht nieuws: somber, terneergeslagen
2. 3 niveaus van analyse:
Stabiliteit en verandering in PH kunnen bekeken worden op 3 verschillende niveaus
Populatie niveau: veranderingen of constanties (stabiliteit) over de tijd die voor iedereen
min of meer gelden
- Seksuele motivatie: neiging tot stijgen tijdens de puberteit bij zo goed als iedereen
- Er is een algemene afname in impulsiviteit en risicogedrag naarmate men ouder wordt
- DUS: algemene trends
Niveau van groepsverschillen (groepen in de populatie): veranderingen (of stabiliteit) die
anders of specifiek zijn voor bepaalde groepen mensen
- Puberteit: mannen (risicogedrag) en vrouwen (empathie)
- Cultuurverschillen: in Amerika Europese vrouwen risico eetstoornissen, minder risico
voor Afrikaanse vrouwen
Niveau van individuele verschillen (individuele verschillen in groep): veranderingen die
specifieke individuen treffen
- = bv verschillen tussen individuen die bepaalde veranderingen kunnen voorspellen zoals
bv wie een hoog risico heeft op psychische decompensatie op basis van eerdere
persoonlijkheidsmetingen voorspellen bv vroege markers van depressie zoeken bij
individuen, voorspellen wie ‘mid-life’ crisis zal hebben
3. Stabiliteit van persoonlijkheidstrekken over de ti jd:
Hoe stabiel zijn ‘persoonlijkheidstrekken” gedurende de eerste levensjaren?
Verschillende opvattingen mogelijk bv:
3
, - “Temperamentsmodel”: persoonlijkheid is biologisch bepaald (aangeboren en
‘gipsmodel’) en verandert dus niet over de tijd
- Persoonlijkheid is onderhevig aan omgevingsfactoren en leeftijdsfasefactoren (rollen,
levensveranderingen, etc) en verandert dus sterk over de tijd => eerder verandering
3.1 Stabiliteit van temperament gedurende eerste levensjaren (Baby en peuterti jd
‘infancy’):
Temperament: verwijst naar individuele verschillen die reeds vroeg tot uiting komen,
meestal erfelijk zijn en veelal te maken hebben met emotioneel gedrag (‘arousal’)
Onderzoek (Rothbart, 1981/1986): beoordelen temperament van kinderen door verzorgers op basis
van 6 temperament factoren:
1. Activiteitsniveau
2. Lachen
3. Angst
4. Stressreactie bij beperkingen
5. Troostbaarheid
6. Oriëntatieduur
= aspecten die “meetbaar” zijn bij jonge baby’s, gemeten op verschillend leeftijden (3-6-9-12
maanden)
Stabiliteit van temperament gedurende eerste levensjaren:
Conclusies uit onderzoek (Goldsmith & Rothbart, 1991):
1) Er zijn al vroeg stabiele verschillen te zien (vooral prosociaal gedrag: lachen en
activiteitsniveau)
2) De stabiliteit in het eerste levensjaar is middelmatig hoog
3) Over korte periodes is de stabiliteit doorgaans hoger
4) Stabiliteit neemt toe met de leeftijd
3.2 Stabiliteit doorheen kinderjaren
Longitudinale studies: onderzoeken van dezelfde groep individuen op verschillende
tijdsmomenten
Als vb Studie Saudino (2012): 304 tweelingparen van zelfde geslacht, waarvan 141
monozygote op 2 en 3 jarige leeftijd
Studie over individuele verschillen in activiteitsniveau (Saudino, 2012)
- Gemeten op 2 manieren en plaatsen (op 2 en 3 jarige leeftijd):
o “Actometer” thuis en in labo
o Onafhankelijke beoordelingen van activiteitsniveau door ouders thuis en
onderzoekers in labo
- 2 belangrijke berekende maten:
o Stabiliteit
o Validiteit
Stabiliteitscoëfficiënt = correlatie tussen 2 dezelfde maten op verschillende tijdsmomenten: hoe
stabiel zijn verschillen doorheen de tijd? (test-hertest betrouwbaarheid)
Activiteitsmaten zijn steeds positief gecorreleerd met dezelfde maten op een later moment:
activiteitsniveau is dus redelijk stabiel doorheen de kindertijd
4