Zeer beknopte samenvatting neuropsychologische stoornissen Blok 3
23 vues 1 fois vendu
Cours
GGZ2027 Neuropsychologische Stoornissen (GGZ2027)
Établissement
Maastricht University (UM)
Book
Biological Psychology
Om overzicht te krijgen van alle stof, heb ik een zeer beknopte samenvatting gemaakt, waar de allerbelangrijkste aspecten in terug komen en worden uitgelegd. Dit geeft mij meer inzicht in de stof en wat belangrijk is, hopelijk helpt het jou ook. Ik heb er een 9 mee gehaald!!
Succes met studeren! ...
Test Bank For Biological Psychology, 14th Edition, James W. Kalat || Complete Guide A+||Latest Update 2024
Test Bank For Biological Psychology, 14th Edition, James W. Kalat Fully Covered Complete Guide A+ Solution ISBN:9781305105409 Newest Version
Test Bank For Biological Psychology, 14th Edition, James W. Kalat || Complete Guide A+||Latest Update 2024
Tout pour ce livre (28)
École, étude et sujet
Maastricht University (UM)
Gezondheidswetenschappen
GGZ2027 Neuropsychologische Stoornissen (GGZ2027)
Tous les documents sur ce sujet (34)
Vendeur
S'abonner
femkestudent
Avis reçus
Aperçu du contenu
Blok 3 Neuropsychologische stoornissen
Zeer beknopt overzicht van de belangrijkste
concepten
per taak en leerdoel
Taak 1: het brein.
Leerdoel 1: cellen.
Het zenuwstelsel bestaat uit 2 type cellen: neuronen en gliacellen.
Neuronen zijn cellen, die informatie ontvangen en uitzenden/doorgeven naar andere cellen.
Zij ontvangen een signaal in hun dendrieten en sturen dit via hun axon door naar andere
cellen. synaps: het punt waarop twee neuronen met elkaar communiceren.
Er zijn 3 soorten neuronen:
Motorneuron (soma/cellichaam in het ruggenmerg): ontvangt prikkels door dendrieten en geeft
impulsen via zijn axon door naar spieren. (efferent van het zenuwstelsel)
Sensorische neuron (: geef informatie uit stimulatie van zintuigen door naar het
ruggenmerg en de hersenen. (afferent aan het zenuwstelsel)
Interneuron/intrinsiek neuron: cellen, waarvan de dendrieten en axonen in dezelfde
structuur zitten. (schakelzenuwcellen: onderlinge communicatie in de hersenen).
Afferent axon: brengt informatie binnen in een structuur (admit)
Efferent axon: voert informatie weg van een structuur (exit)
Gliacellen: ondersteunen neuronen om optimaal te functioneren.
Er zijn verschillende soorten glia, zoals deze 5 soorten:
Astrocyten: actieve partners van neuronen, die verbindingen van neuronen
beschermen tegen chemicaliën, ritmes generen en bloedvaten verwijden om meer
voedingsstoffen in hersengebieden met verhoogde activiteit te brengen.
o Tripartiere synaps-hypothese: als een axon chemicaliën vrij geeft, zet dat
naburige astrocyten aan eigen chemicaliën vrij te geven, wat de boodschap
naar een volgend neuron versterkt of wijzigd. (draagt mogelijk bij aan leren)
Microglia: onderdeel van het afweer systeem en hersenonderhoud. Verwijderen van
virussen en zwakke neuronen/synapsen. (draagt bij aan leren)
Oligendendrocyten: bouwen in het CZS myelineschedes om axonen en voorzien de
axon zo van isolatie en benodigde voedingsstoffen voor goede werking.
Schwan-cellen: bouwen in het PZS myelineschedes om axonen en voorzien de
axon zo van isolatie en benodigde voedingsstoffen voor goede werking.
Radiale glia: begeleiden de migratie van neuronen tijdens de embryonale
ontwikkeling en vormen zich later vaak tot neuronen of andere gliacellen.
1
,Leerdoel 2: cel-communicatie en actiepotentialen.
Bij een neuron in rust, is er voornamelijk Na+ in het positief geladen extracellulaire gebied en
K+ in het relatief negatief geladen intracellulaire gebied.
Er zijn 2 krachten van invloed, die Na+ de cel in willen trekken:
De elektrische gradiënt: aantrekkingskracht; negatief trekt positief aan (& andersom)
De concentratie gradiënt: het verschil van distributie van ionen over het membraam.
Wanneer een ion buiten de cel meer geconcentreerd is, neigt het deze naar binnen te
trekken. Wanneer een ion binnen de cel meer geconcentreerd is, neigt het deze naar
buiten te drijven.
Actiepotentialen zijn berichten, die door axonen worden doorgegeven tussen neuronen.
1. Bij een rustpotentiaal is er een verschil in spanning (-70mV) tussen de extra- en
intracellulaire kant van een membraam, waar de intracellulaire kant overwegend
negatief is. Er is een hoge concentratie Na+ buiten de cel en een hoge concentratie
K+ (en Cl-) in de cel. De kanalen zijn gesloten.
2. Wanneer een impuls een drempelwaarde van -55mV haalt, veroorzaakt deze een
actiepotentiaal en ontstaat de depolarisatie.
3. Door depolarisatie openen Na+ en K+ kanalen. Na+ stroomt snel de cel binnen (ivm
de elektrische- en concentratiegradiënt). Totdat er sprake is van omgekeerde
polariteit (spanningsverschil is voorbij de 0). Door deze verandering in polariteit
(+30mV), sluiten de Na+ poorten zich op het hoogtepunt van het actiepotentiaal weer.
4. Repolarisatie: De elektrische- en concentratiegradiënt drijven, door de positieve
interne lading, K+ ionen uit, wat de extracellulaire lading positiever maakt. De K+
poorten blijven dus langer open staan. Dit leidt tot hyperpolarisatie: het
spanningsverschil schiet voorbij zijn normale rustniveau (-80mV).
5. Na deze stappen herstelt het membraam zich naar het rustpotentieel. De verdeling
waarbij er meer Na+ en minder K+ in de cel is dan voorheen, wordt hersteld door de
Na+-K+ pomp, een eiwitcomplex dat 3 Na+ ionen uit de cel transporteert en 2 K+
ionen in de cel plaatsen, met behulp van een ATP-molecuul. Dit kost tijd, die tijd
staat bekend als de refractaire periode.
De refractaire periode: de periode, waarin de cel terug keert in zijn rustpositie en niet in
staat is een nieuw actiepotentiaal te genereren. De natriumkanalen zijn tijdelijk inactief. Deze
periode voorkomt dat een actiepotentiaal terug gaat in de cel. Deze kan maar een kant op
bewegen; van de dendrieten, het cellichaam, door de axon naar de synaptische uiteinden.
2
,2 delen van de refractaire periode:
De absolute refractaire periode: de eerste periode tijdens/na een actiepotentiaal,
waarin er, ongeacht de stimulatie, geen actiepotentiaal kan ontstaan.
De relatieve refractaire periode: de tweede periode, waar een actie potentiaal zou
kunnen ontstaan, maar er een sterkere stimulus dan gebruikelijk nodig is.
Het alles-of-niets principe: de intensiteit en snelheid van een actiepotentiaal is
onafhankelijk van de intensiteit van de stimulus, zolang deze de drempelwaarde haalt.
Timing of ritme kan veranderen, bijvoorbeeld door de dikte van een axon (hogere snelheid).
Back propagation: terugoverdracht in het begin van een actiepotentiaal richting het
cellichaam en de dendrieten. Deze registeren passief de gebeurtenis. Deze
terugvoortplanting is van belang voor het gevoeliger maken van dendrieten voor structurele
veranderingen, die verantwoordelijk zijn voor het leren.
Een actiepotentiaal begint op het eerste knooppunt van Ranvier (bij een gemyelinseerde
axon), van daaruit stroomt de positieve lading naar een volgend knooppunt, waar ook een
actiepotentiaal wordt gegenereerd. Het springen van deze actiepotentialen van knooppunt,
naar knooppunt wordt saltatorische geleiding genoemd. Dit zorgt voor meer snelheid en
bespaart energie. Bij niet gemyeliniseerde axonen genereert een actiepotentiaal traag.
Leerdoel 3: posities van de hersenen.
Termen voor hersenposities:
Dorsaal: richting de rug, bovenkant van het brein (denk aan dieren op 4 poten).
Ventraal: richting de buik, onderkant van het brein.
Anterieur: naar de voorkant.
Posterieur: naar de achterkant.
Superieur: boven.
Inferieur: onder.
Lateraal: richting de zijkant.
Mediaal: richting het midden.
Mediaan: op het midden.
Proximaal: dichtbij het punt van oorsprong.
Distaal: (ver) weg van het punt van oorsprong.
Ipsilateraal: aan dezelfde zijde (van het lichaam).
Contralateraal: aan de tegenovergestelde zijde (van het
lichaam).
Caudaal: naar de achterkant (dorsaal/ventraal gezien).
Rostraal: naar de voorkant (dorsaal/ventraal gezien).
Verschillende manieren voor het bestuderen van hersenterminologie:
Coronaal (frontaal): het vooraanzicht. (scheidt anterieur van posterieur)
Sagittaal (mediaal): het zijaanzicht. (scheidt de linker en rechter hemisfeer)
Horizontaal (axiaal, transversaal): boven aanzicht. (scheidt dorsaal en ventraal)
Leerdoel 4: het zenuwstelsel.
Het centrale zenuwstelsel (CZS): de hersenen en het ruggenmerg.
De hersenen
Het ruggenmerg: communiceert met alle zintuigen en spieren (m.u.v. het hoofd)
Elk segment (stukje) ruggenmerg heeft zowel een sensorische en motorische zenuw.
Ventrale wortelnucleus: uitgaande axonbundels, die motorische informatie
bevatten en motorische opdrachten naar de spieren sturen. (ligt in het ruggenmerg)
Dorsale wortelganglia: binnenkomende axonbundels, die sensorische
informatie bevatten en doorgeven aan het CZS. (net buiten het ruggenmerg)
3
, In de hersenen is grijze stof buitenkant en witte stof binnen in, bij het ruggenmerg andersom.
Het perifere zenuwstelsel (PZS): verbindt het CZS met de rest van het lichaam.
Het somatische zenuwstelsel: axonen, die berichten vanuit de zintuigen, naar het
CZS en vanuit het CZS naar de spieren overbrengen. (waarneming en vrijwillige spieractiviteit)
Het autonome zenuwstelsel: neuronen, die informatie ontvangen en opdrachten
sturen naar het hart, de darmen e andere organen. (ook cellichamen in de hersenen en het ruggenmerg)
Het sympathische zenuwstelsel: een bewust, energieverbruikend netwerk
van zenuwen en axonen, die organen voorbereiden op een uitbarsting van
krachtige activiteit, zoals vechten of vluchten. (dmv e.g. noradrenaline afgifte)
Het parasympatische zenuwstelsel: het onbewuste rust en
spijsversteringssysteem, dat energie bespaart en onafhankelijk werkt.
Grijze stof: bestaat uit cellichamen, met de functie informatie te verwerken.
Witte stof: bestaat uit gemyeliniseerde axonen, die communicatie tussen cellen verzorgen.
Termen voor onderdelen van het zenuwstelsel:
Lamina: een rij of laag zenuwcellen, door een laag van axonen en dendrieten
gescheiden van andere cellichamen.
Column: een verzameling cellen, loodrecht op de cortex, met vergelijkbare
eigenschappen. (Als een cel ergens op reageert, reageren de andere cellen ook)
Tract/ tractus: een verzameling axonen in het CZS (projectie), axonen, die zich
uitstrekken van structuur A naar synapsen op B projecteren van A op B.
Nerve: een verzameling axonen in het PZS, die zowel vanaf het CZS naar een spier
of klier of vanaf een sensorisch orgaan naar het CZS gaan.
Nucleus/ nuclei: een cluster van neuronen (cellichamen) in het CZS.
Ganglion/ ganglia: een cluster van neuronen (Cellichamen), normaliter bij het CZS.
Gyrus/gyri: een verhoging/uitsteeksel op het overvlak van de hersenen.
Sulcus/sulci: een groeve of vouw, die gyrussen van elkaar scheidt.
Fissure: een lange, diepe groef (sulcus).
Leerdoel 5: de cerebrale cortex
Hersenen hebben 3 hoofdgebieden:
De achterhersenen (rhombencephalon): hindbrain: van belang voor het reguleren van
autonome funcies, beweging, balans, evenwicht en doorgeven sensorische informatie
Medulla: regelen van vitale reflexen. (d.m.v. hersenzenuwen)
Pons: kruising van axonen tussen de linker en rechterhersenhelft (lateralisatie).
Cerebellum: het sturen van beweging, balans en coördinatie, het ontvangen en
integreren van sensorische en motorische neuronen. (leren en conditioneren).
De middenhersenen (mesencephalon): midbrain: belangrijk voor bewuste ervaring,
beweging en verwerking van auditieve en visuele informatie.
Collicus superior: zwelling belangrijk voor het zien (sensorische verwerking).
Collicus inferior: zwelling belangrijk voor het horen (sensorische verwerking).
Substantia nigra: aanleiding tot dopamineroute, voor vergemakkeling van beweging.
Tectum (dak) en tegmentum (tussenniveau) van de middenhersenen.
De voorhersenen (prosencephalon): forebrain: meerdere essentiële functies, zoals het
verwerken en ontvangen van sensorische informatie en het controleren van spieren.
De cerebrale cortex: de hersenschors, waaronder alle structuren zich bevinden, die
functioneert om sensorische informatie uit te werken en gedragingen te organiseren.
Het cerebrum: de 2 cerebrale hemisferen. Het ontvangen, analyseren en
interpreteren van alle informatie uit de rest van het lichaam.
De basale ganglia (nucleus basalis): het integreren van alle corticale activiteiten in
gedragsoutput, bestaande uit verschillende kernen, die evenwicht, houding,
oogbewegingen en plannen van motorische bewegingen regelen.
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur femkestudent. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,94. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.