Doelgroepen A
Hoofdstuk 1 Kinderen, jongeren en volwassenen met een
verstandelijke handicap
1. Wie behoort tot de groep van personen met een verstandelijke
beperking? Geef de definitie en licht de verschillende
elementen uit deze definitie toe.
Een verstandelijke handicap is een stoornis die ontstaat tijdens de
ontwikkelingsperiode en die zowel beperkingen in het intellectuel functioneren
omvat als beperkingen in het adaptief functioneren op praktisch, sociaal en
conceptioneel vlak.
- Beperkingen: tekorten in handelingen of vaardigheden waartoe een mens
‘normaal gezien’ in staat is
- Intellectueel functioneren: intelligentie; wordt omvat als de algemene
mogelijkheid van de persoon om te redeneren, plannen, problemen
oplossen, abstract denken…
- Aanpassingsvermogen: het geheel van vaardigheden die aangeleerd zijn,
en door mensen worden aangewend in het dagelijkse leven om tegemoet
te komen aan de eigen en uitdagingenen van de omgevingen waarin ze
actief zijn
o Praktische vaardigheden: sociale redzaamheid, zelfzorg
o Sociale vaardigeheden: contact leggen, sociale omgang,
taalvaardigheden
o Schoolse vaardigheden: lezen, rekenen, logisch en abstract denken,
keuzes maken
- Tijdens de ontwikkelingsperiode: tussen de 0 en 18 jaar
2. Wat zijn de verschillende criteria om personen in te delen in
subgroepen van “personen met een lichte, matige, ernstige of
diep verstandelijke beperking”? Licht de criteria toe en geef de
overeenkomstige indeling in cijfers en ontwikkelingsleeftijd.
- Intelligentie: Beperking in het intellectueel functioneren (IQ lager dan 70)
- Adaptief gedrag: aanwezige tekorten of beperkingen van het huidig
aanpassingsgedrag. De persoon slaagt er niet in te voldoen aan de
standaarden die bij zijn/haar leeftijd verwacht worden
- Ontwikkelings: Voor 18e levensjaar begonnen sprake van een
ontwikkelingsstoornis
- Licht verstandelijk: IQ 50-70, AG 50-70, OL: 6,5-12 jaar
- Matig verstandelijk: IQ 35-50, AG 35-50, OL 4-6,5 jaar
- Ernstig verstandelijk: IQ 20-35, AG 20-35, OL 2-4 jaar
- Diep verstandelijk: IQ <20, AG <20, OL 0-2 jaar
3. Wat betekent intellectueel functioneren? Licht toe en geef
voorbeelden.
Intelligentie; wordt omvat als de algemene mogelijkheid van de persoon om te
redeneren, plannen, problemen oplossen, abstract denken…
1
, 4. Wat betekent aanpassingsgedrag? Licht toe en geef
voorbeelden.
Het geheel van vaardigheden die aangeleerd zijn, en door mensen worden
aangewend in het dagelijkse leven om tegemoet te komen aan de eigen en
uitdagingenen van de omgevingen waarin ze actief zijn
- Praktische vaardigheden: sociale redzaamheid, zelfzorg
- Sociale vaardigeheden: contact leggen, sociale omgang, taalvaardigheden
- Schoolse vaardigheden: lezen, rekenen, logisch en abstract denken,
keuzes maken
5. Welke verschillende denkmallen onderscheidt Vignero? Link
iedere denkmal aan de ernst van de verstandelijke beperking.
Lichaamsgebonden ervaren: Diep en zeer ernstige verstandelijke handicap
Doen: Ernstige verstandelijke handicap
Fantasie: Matige verstandelijke handicap
Logica: Licht verstandelijke handicap
Reflecteren: Licht verstandelijke handicap tot normale begaafdheid
6. Leg volgende denkmallen uit en geef aan hoe je bij iedere
denkmal kan ondersteunen: praktijk:
Lichaamsgebonden ervaren: De wereld leren kennen via het lichaam. Geuren
herkennen, warm – koud voelden, ervaren van lichteffecten… Ontdekken van de
wereld via hun lichaam door bv dingen in hun mond te steken.
Ondersteunen door: veiligheid en comfort bieden, oog hebben voor lichaamstaal,
grote en rustige gebaren maken, laten zien en voelen wat er gaat gebeuren,
prikkels doseren en temperen, niet boos worden, persoon niet alleen laten, of
prikkels onderschatten
Doen: herhalen van telkens dezelfde handelingen ‘trial and error’ zorgt ervoor
dat het kind leert met dingen omgaan die het ziet en in zjin nabijheid kent. Actie-
reactie is hier ook aanwezig
Ondersteunen door: vertrouwde rituelen, actie-reactiespelletjes, samen doen,
laten horen zien en voelen wat er gaat gebeuren, duidelijke en eenvoudige
woorden, niet teveel waarom uitleggen of vragen, niet teveel keuze geven of
nieuwe dingen laten uitproberen
Fantasie: ‘doen alsof’ Spelen met beelden die losstaan van de realiteit: pop die
moet eten, een kartonnen doos wordt een auto, de zetel is een boot…
Ondersteunen door: voorbeeld zijn op maat en veel voorbeelden aanbieden, laten
proberen en aanmoedigen, meegaan in fantasie, bijsturen waar nodig, reageren
op ongewenst gedrag, fouten maken is oke
Logica en reflectie: redeneren en logische verbanden leggen. Vooruit en achteruit
denken, ze kunnen voorwerpen en gedachten ordenen zodat het eerste
planmatig denken ontstaat. Abstract denken en ruimtelijk inzicht ontwikkeld.
Afwegingen kunnen gemaakt worden en meningen worden geformuleerd.
Ondersteunen: Samenhang uitleggen, oorzaak-gevolg duidelijk maken, duidelijke
instructies geven, bekrachtigen
2