Filosofie woordenlijst
H1: over het goede en het juiste
Descriptief = beschrijvend, beperkt zich tot ‘wat is’ en wil die toestand beschrijven.
Normatief = richt zich op ‘wat zou moeten zijn’ en dat ideaal probeert voor te schrijven. Vb. ethiek is
normatief, ze vormt een oordeel over de geldende N&W en geeft aan welke we zouden moeten
naleven.
Waarden = algemene morele uitgangspunten, aspecten van het leven die we belangrijk vinden. Vb.
veiligheid. Algemene uitdrukking van wat we in ons leven belangrijk vinden.
Intrinsieke waarde = ja kan vb. vrijheid zien als een instrument om iets te gaan doen, dankzij
mijn vrijheid kan ik gaan studeren.
Instrumentele waarde = vb. vrijheid op zich is ook waardevol. Wat kan ik er allemaal mee
gaan doen.
o Symbolische waarde = ze geven een erkenning aan die gene die vb. vrijheid
genieten.
o Expressieve waarde = het idee dat vb. het toelaat om jezelf te realiseren. Het geeft
ook verantwoordelijkheid
Normen = concrete gedragsbepalingen, specifieke regels die ons voorschrijven wat we moeten of
mogen doen. Vb. draag je gordel
Moraal = stelsel van normen en waarden, dat betrekking heeft op het handelen van mensen. De
N&W die er zijn, die heersen of gelden in een bepaalde cultuur. (publiek/persoonlijk)
Ethiek = studie van N&W, die zich richt op de vraag welke normen en waarden we kunnen
rechtvaardigen. Systematische reflectie op de geldende moraal. Het heeft een normatief gehalte, hoe
moeten we ons verhouden tot bepaalde N&W.
Moreel = het juiste, wat overeenstemt met de heersende waarden en normen
Amoreel = iets waarbij geen waarden en normen bij betrokken zijn. Vb. een handleiding van een
Ikeakast
Immoreel = iets niet juist, iets wat de heersende waarden en normen schendt.
Objectivisme = de juistheid van algemene morele uitgangspunten kan bewezen worden. Heel
meetkundig, alles kan bewezen worden.
Relativisme = uiteindelijk zijn N&W altijd relatief, het is zinloos om ze te proberen te rechtvaardigen,
je moet alles met een korreltje zout nemen. Een idee staat niet op zich, is altijd afh. van iets anders.
Subjectivisme = er zijn fundamentele verschillen tussen individuen.
Cultuurrelativisme = er zijn fundamentele verschillen tussen verschillende culturen, ze zijn niet
allemaal hetzelfde.
Emotivisme = alles is subjectief en relatief, het gaat over hoe jij je over iets voelt. kritiek
De regel dat uit een gevoel van afkeer altijd morele afkeuring en omgekeerd uit voort komt
klopt niet.
Dat we betekenis hechten aan een rechtvaardiging van onze morele keuzes is een teken dat
emotivisme niet klopt.
De relatie van oorzaak en gevolg word in deze theorie omgekeerd: gevoelens zijn het gevolg
van morele opvattingen.
Vrijheid = het afwezig zijn van beperkingen
Positieve vrijheid = de mogelijkheden die je hebt, dingen die je zelf een beetje in de hand
hebt.
Negatieve vrijheid = de afwezigheid van beperkingen, meer in handen van de OH
, Authenticiteit = iedereen moet zijn ware identiteit zo goed mogelijk tot uitdrukking proberen te
brengen. kritiek: is dit wel altijd goed?
Geluk = een gevoel van blijdschap, diepe tevredenheid, extase, het is wel niet het allerbelangrijkste,
we willen dat het op een juiste wijze verbonden is aan de realiteit (gedachte experiment)
Consequentialisme = een vorm van denken die kijkt naar wat zijn de gevolgen, niet de handeling zelf.
Als het gevolg goed is, is de handeling ook goed.
Utilitarisme = een vorm van consequentialisme/gevolgethiek het gaat hier om de gevolgen van de
handeling, niet over de handeling zelf. Alles at geluk oplevert is goed, het grootste goed voor het
grootste aantal mensen, je moet je geluk maximaliseren. ‘nut’
Deontologische ethiek = plichtethiek, je hebt de plicht het goede te doen, niet afwegen wat goede
gevolgen heeft, maar gewoon goed doen. Of een handeling moreel goed is hangt niet af van de
gevolgen, maar van het principe op basis waarvan gehandeld wordt.
Hypothetische imperatieven = als je iets wilt dan moet je dat doen. Wat er gedaan moet worden om
een doel te bereiken. Vb. je mag niet liegen omdat je anders je goede naam kwijt bent. Die jou iets
op legt in functie van een doel die je zelf stelt.
categorische imperatief = de absolute geboden
Categorische imperatieven = behandel anderen zoals je door hen behandeld wilt worden. Is
universeel, het geldt voor iedereen. Je wenst dat anderen zich hier aan houden en dus moet jij dat
ook doen. Vb. lieg nooit. Deze geldt voor alles en iedereen altijd, universeel. Als het niet iets is dat je
van iedereen zou willen dan kun je dit niet opleggen. Maar hoe weeg je deze tegen elkaar af?
Contradictie in de maxime/gedragsregel = de gedragsregel is niet universaliseerbaar
Contradictie in de wil = de universalisering levert een wereld op die je niet in alle redelijkheid
kunt wensen.
Imperatief = dit moet je doen, contradictie = hoe werkt die categorische imperatief
Het funderingsprobleem = elke norm die we aannemen, moet opnieuw gefundeerd worden. Een
ultieme fundering voor ethische stellingen is dus onmogelijk. Voor norm die je aanneemt om een
normatieve uitspraak te doen of iets te rechtvaardigen zal je beroep moeten doen op een andere
norm enzovoort. Dit is het probleem als je de ethiek als een wetenschap wilt voorstellen.
Bentham = utilitarisme, verricht altijd de handeling die tot zoveel mogelijk geluk leidt. kritiek
Kunnen we die optelsom maken?
Gevaar van uitbuiting en opoffering
Alleen collectieve belang telt
Kant = deontologie, hij heeft de imperatieven uitgevonden, je moet je gedragen volgend deze
imperatieven, dan leef/handel je goed. We hebben plichten die onafhankelijk zijn van bepaalde
gevolgen. Hij heeft een kritiek van de praktische reden. Om te begrijpen waarom kennis gebaseerd is,
moet je gaan kijken naar je eigen vermogens, alles hangt af van de manier waarop je zelf kijkt. De
reden is het fundament van de moraal. Elke mens is voorzien van een reden/ratio, die laat het toe
om bepaalde zaken in te zien en dat maakt de mens een moreel wezen (geen dieren).
Overeenkomsten = ze leggen alle t wee een verband tussen het juiste leven en het goede leven en
dat is een leven waarmee je rekening houdt met anderen.
H2: de rechtvaardige samenleving, politieke filosofie (collectief)
Politieke = de organisatie van het menselijk samenleven en de uitoefening van macht over een
samenleving, wat het is en hoe het gebeurt.