SAMENVATTING BIJZONDERE FARMACOLOGIE
1) Geneesmiddelen ivm cholinerge transmissie
Rol van acetylcholine in het perifere zenuwstelsel + voornaamste effecten van stimulatie van het PS
systeem : zie p. 2 en 3 cursus!
Muscarine-agonisten (parasympathico mimetica)
WM
selectieve stimulatie muscarine receptoren (MR)
E
-hartritme daalt, vasodilatie
via MR op endotheel: vrijstelling NO => VD bevorderd
via MR op NA zenuwuiteinden => inhibitie NA vrijstelling => VC geremd
-contractie GS buiten BV (bronchi, GI, blaasmictie)
-exocriene klieren: secretie neemt toe
-oog: myose (pupilkleiner), oogdruk neemt af (afvoer oogvocht), accomodatie lens
I
glaucoom (verhoogde oogdruk)
blaasatonie (mictie problemen)
syndroom van Sjögrun: radiotherapie (te weinig speeksel productie)
Muscarine-antagonisten (parasympathico lytica, anticholinergica)
atropine
WM
competitief antagonisme van MR, meestal niet selectief
E
-HF stijgt, BD = (weerstandsvaten niet cholinerg bezenuwd!)
-relaxatie GS buiten BV (bronchi, GI, blaasvulling, baarmoeder)
-exocriene klieren: secretie daalt
-oog: mydriase (pupil verwijding), oogdruk stijgt, cycloplegie (accomodatie verstoord)
I
gastro-enterologie (darmspasmen en galsteenkolieken)
urologie (instabiele blaas, blaasspasmen = te veel mictie)
neurologie (Parkinson, nausea en braken reisziekte)
pneumologie (COPD, astma)
oftalmologie (oftalmoscopie, inflammatoire ziekten)
cardiologie (bradycardie)
intoxicaties (organofosfaten, paddestoelen: muscarine)
agonisten en antagonisten van ganglionaire nicotinereceptoren
agonisten (nicotine) en antagonisten enkel experimenteel toegepast, klinisch verlaten: te veel neveneffecten
,neuromusculaire blokkers
blokkeren op postsynaptisch niveau het effect van Ach thv de neuromusculaire eindplaat
(paralyse opwekken) zodat geen AP meer ontstaat (geen Na+ instroom meer mogelijk) en
geen contractie optreedt
niet-depolariserende blokkers
curarisantia (curare)
WM
competitief antagonisme (reversiebel door Ach) van nicotinereceptroen (NR) thv NM
eindplaat
E
verslapping vd SSP, niet voorafgegaan door spierspasmen (<=> depolariserende
blokkers) GEEN AP!
I
anesthesie en IC
=> curariserend effect wordt tegengegaan door cholinesterase-inhibitoren (remmen
omzetting van Ach naar acetaat en choline waardoor Ach opstapelt en curare vd NR
verdringt => contractie terug mogelijk)
depolariserende blokkers
WM
irreversiebel agonisme van NR thv NM eindplaat met langer aanhouden van de
contractie dan voor Ach => chronisch verlengde depolarisatie => verlies elektrische
exciteerbaarheid = DEPOLARISATIEBLOK = geen contractie meer
=> agonist gaat moeilijker van NR omdat minder gevoelig voor esterasen : Ach stapelt op,
dus nog meer depolarisatie : BLOK!
=> Esterase-inhibitor overdosis: depolarisatieblok!
E
verslapping SSP, wel voorafgegaan door spierspasmen omdat de initiële depolarisatie een
AP geeft en spiercontractie !
I
anesthesie
=> spierverslappend effect kan niet tegengegaan worden door
cholinesterase-inhibitoren, de blokkade wordt zelfs versterkt erdoor
klassieke cholinesterase inhibitoren
Ach wordt door esterasen afgebroken tot choline en acetaat <=> inhibitoren: [Ach]↑
acetylcholinesterase: hoofdz synaptisch om vrijgestelde NT te hydrolyseren
(butyrylcholinesterase): ook in lever, hersenen, huid en plasma, minder specifiek
WM
remmen reversiebel de esterasen: de carbamylgroep uit deze inhibitoren bindt op het
enzym thv zelfde plaats waar acetyl wordt gebonden , de hydrolyse vd carbamylgroep
gebeurt veel trager dan die van de acetylgroep
,E (zeer veel!)
1) autonome effecten
1)verhoogde activiteit van Ach thv postganglionaire PS synapsen: bradycardie,
toegenomen secretie, bronchoconstrictie , darmperistaltiek stijgt, oogdruk daalt en fixatie
accomodatie
2)hoge dosis: stimulatie gevolgd door blokkade autonome ganglia: complexe autonome
symptomen
2) effecten thv de NM junctie (neostigmine en pyridostigmine)
versterking spiercontractie initieel, maar bij hoge dosissen: depolarisatieblok met
spierzwakte
3) effecten thv CZS
enkel physostigmine passeert BHB: initiële excitatie met convulsies ev, gevolgd door
depressie
I
-opheffing van NM blokkade met niet-depolariserende blokkers (curarisantia)
-postoperatieve blaas-en darmatonie
-myastenia gravis (AI ziekte met AL tegen de NR): kans op stimulatie vd overblijvende NR
verhoogt met toename vd spierkracht en afname vd vermoeidheid
ORGANOFOSFATEN (bv parathion) (examenvraag!)
ze remmen +- irreversiebel het Ach esterase door fosforylatie ervan, met bijna geen
hydrolyse van Ach: bradycardie, spierzwakte (depolarisatieblok) met ademhalingsprobs,
centrale depressie
combinatietherapie:
atropine : muscarine-receptor antagonist (HF stijgt terug...)
pralidoxime: enkel als snel toedienen na fosforylatie kan reactivatie vh esterase bekomen
worden omdat oxime de P-groep overneemt, het gaat niet door de BHB !
Toepassing: Cholinesterase-inhibitoren bij ziekte van Alzheimer
WM
reversiebele inhibitie van cholinesterase centraal EN perifeer zodat de deficiënte
cholinerge neurotransmissie in de hersenen bevorderd kan worden: effect van Ach
verlengen!
=> relatief selectief verlies cholinerge neuronen => stoornissen geheugen en aanleren
E
verbetering cognitieve functie (korte termijn geheugen hippocampus) bij patiënten met
lichte tot matige ZVA, progressie van de ziekte wordt vertraagd (geen genezing!)
I
symptomen behandelen van lichte tot matige vorm ZVA, niet de ernstige!
, 2) Geneesmiddelen ivm noradrenerge transmissie
voornaamste effecten van stimulatie van adrenoreceptoren (orthosympatisch) : p.2!
NA is minder verspreid dan Ach maar meer gespecialiseerd in receptoren (alfa 1 en 2 <=> beta 1 en 2) !
Agonisten vd adrenoreceptoren
1) niet selectieve agonisten (alfa en beta)
WM
stimulatie van alfa en beta R in verschillende mate:
noradrenaline: vooral alfa
adrenaline : vooral beta
E
algemene toediening: cardiovasculaire effecten
IV infuus adrenaline (traag):
=> perifere vaatweerstand daalt door effect op beta 2 R in BV vd SS => VD
=> BD wijzigt weinig
IV bolus adrenaline (snel):
=> perifere vaatweerstand stijgt door effect op alfa 1 R in BV huid, mucosa, nieren => VC
=> BD stijgt (~NA) => reflectoire bradycardie via baroreceptoren in VMC hersenstam
I
-shock (adrenaline)
-adrenaline in combinatie met anesthetica ter preventie van resorptie (niet voor
eindstandige circulatie bv oorlel, vingertop: necrose gevaar!)
2) alfa 1 selectieve agonisten
WM: selectieve stimulatie alfa 1R
E: vasoconstrictie => BD stijgt
I: lokaal gebruik ter decongestie (ophoping van vloeistof tegengaan) nasale muceuze
membranen <=> algemeen bij rhinitis doeltreffendheid onduidelijk
3) alfa 2 selectieve agonisten
clonidine
WM: selectieve stimulatie alfa 2R
E: cardiovasculair hypotensief effect door aangrijpen op CENTRALE alfa 2R =>
verminderde OS impulsen (NA) naar PERIFERIE (?)
I: hypertensie, ook bij ontwenning van opioïden (morfine, heroïne, opium) en voor
profylaxe van migraine
ontwenning van opïoiden, hoe komt het dat patiënten zich slecht voelen?
Opioïden grijpen aan op de OP-R in de locus ceruleus (LC) in de hersenstam
=> actieve OP-R heeft onderdrukkend effect op de LC , als plots stoppen met opïoiden dan zal LC sterk
geactiveerd worden => OS effecten stijgen: tremor, zweten, HF stijgt, BD stijgt (dus belang van afbouwen
drugs, niet plots!)
clonidine zal deze OS symptomen onderdrukken (verminderde vrijstelling NA )