Samenvatting Nederlands periode 2
Deel 1: Taal in de 21ste eeuw en taalonderwijs in de 21ste eeuw
Taal in de 21ste eeuw
Na deze les kan je het belang van taal en een goede taalvaardigheid verwoorden.
We gebruiken taal een hele dag door. Het is een bindmiddel dat communicatie mogelijk maakt. Je
hebt taal dus nodig om volwaardig te kunnen deelnemen aan onze complexe, superdiverse en
meertalige 21e-eeuwse samenleving. Het bepaalt mee in welke mate je succes ervaart op school, in je
persoonlijke leven en later op de arbeidsmarkt. Met een slechte taalvaardigheid ga je niet kunnen
functioneren in de samenleving en geen succes ervaren in je leven. Deze competentie is dus van
jongs af aan van groot belang.
(Als je geen goede taalvaardigheid hebt dan beïnvloedt dat je succes op school. Dat beïnvloedt je
persoonlijke leven want je gaat niet goed in je vel zitten. Die slechte taalvaardigheid heeft dan weer
gevolgen voor de toekomst. Je gaat niet volwaardig participeren in de samenleving. Je gaat moeilijk
een job kunnen vinden. Je gaat een minder gezonde of laagbetaalde job moeten uitoefenen.)
Je kan verwoorden waarom taal een sleutelcompetentie is in de 21 e eeuw.
(Gezaghebbende organisaties; OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling),
de Verenigde Natie en de Europese Unie hebben lijsten opgesteld met sleutelcompetenties om
volwaardig deel te nemen aan de 21e-eeuwse samenleving. De competenties doen in grote mate
beroep op taal)
Taal is een competentie die cruciaal is om volwaardig deel te nemen aan de 21 e eeuw. We moeten
bewust omgaan met verandering, complexe informatie verwerken, kritisch en probleemoplossend
denken, zelfstandig beslissingen nemen, creatief samenwerken, communiceren in diverse (al dan niet
digitale) contexten, omgaan met nieuwe media en technologie.
Je kan verwoorden hoe taal als een sleutelcompetentie alomtegenwoordig (overal aanwezig) is in de
21e eeuw.
Wie complexe informatie wil verwerken moet bronnen kunnen raadplegen. Daar heb je een sterk
ontwikkelde lees-, luister-, schriftelijke en mondelinge taalvaardigheid voor nodig. Je moet kunnen
omgaan met nieuwe media en technologieën (bv. duidelijke instructies geven aan Siri) en creatief zijn
met taal, taalgebruik kunnen aanpassen aan de situatie en het doelpubliek. In tweets of een sms
moet je beknopt informatie kunnen geven bijvoorbeeld.
Je kan het belang van de ontwikkeling van talige competenties op papier zetten.
(Taalcompetentie is het geheel van talige kennis, vaardigheden en attitudes die nodig zijn om
geschreven, gesproken en multimediale teksten te begrijpen, te evalueren en te gebruiken, met als
doel;)
De ontwikkeling van talige competenties is van belang om volwaardig te kunnen deelnemen aan de
samenleving, om eigen doelen te kunnen realiseren en om de eigen kennis en mogelijkheden
levenslang en duurzaam te kunnen ontwikkelen.
Je kan motiveren waarom er nood is aan taalkrachtig onderwijs.
Uit diverse onderzoeken (zoals PISA 2018 en PIRLS 2016) is vastgesteld dat de leesvaardigheid van
Vlaamse leerlingen is significant achteruitgegaan. Er is een kloof tussen leerlingen met een hoge en
,lage sociaaleconomische status en tussen leerlingen met Nederlands als thuistaal en leerlingen met
een andere thuistaal. Er woorden ook tekortkomingen in mondelinge en schriftelijke
taalvaardigheden vastgesteld op scharniermomenten: overgang tussen lager en secundair,
doorstroming naar arbeidsmarkt. (Er moet ingezet worden op gelijkkansenonderwijs)
Functies van taal in de school en in de samenleving
Conceptualiserende functie
Communicatieve functie
Expressieve functie
Sociale functie
Onderwijs Nederlands in de 21ste eeuw
In authentieke situaties doelgericht leren omgaan met (functionele) taal en daarvoor de nodige
talige kennis, vaardigheden en attitudes ontwikkelen. De onderlinge samenhang van deze aspecten is
van groot belang en moet in onderwijscontexten zoveel mogelijk bekeken worden en ontwikkeld
worden.
Taalkennis = wat iemand (on)bewust weet over allerlei aspecten van taal, taalgebruik en
taalsysteem. Vb. een leerling weet waarvoor een cartoon op de bus dient.
Taalvaardigheden = iemand die in staat is om talige handelingen uit te voeren. Vb. een
audioboek luisteren, een brief kunnen schrijven,…
Talige attitudes = attitudes zeggen iets over de houding, emoties en motivatie ten aanzien
van taal en de eigen taalcompetenties. Vb. Een leerling durft al frans te praten, een leerling
houdt niet van lezen
Taalonderwijs in de 21ste eeuw
Leren van, in en over taal: (zodat de kinderen zelfredzaam worden in de supertalige wereld)
Leren van taal: Taal is een krachtig middel om te participeren aan, en te communiceren in de
maatschappij.
Leren in taal: Taal als middel om andere dingen te leren
Leren over taal: Inzoomen op specifieke talige doelen en leerinhouden
Je kan de 7 principes van een taalkrachtig onderwijs opsommen.
De volgorde van de principes is niet toevallig gekozen, ze vloeien logisch uit elkaar voort. Ze staan
niet los van elkaar en overlappen zelfs gedeeltelijk. In die zin moeten de principes ook altijd in
combinatie met elkaar gerealiseerd worden. Activiteiten die slechts aan 1 principe voldoen of wie
slechts 1x per maand een taalkrachtige les voorziet, zal niet het beoogde effect bereiken.
Taalkrachtig onderwijs
1. stimuleert een positieve talige grondhouding
2. is functioneel
3. is contextrijk
4. is (inter)actief
5. geeft ondersteuning
6. heeft aandacht voor impliciet en expliciet leren
7. biedt kansen tot reflectie.
,Je kan elk principe van taalkrachtig onderwijs correct en grondig toelichten.
Principe 1: talige grondhouding
Een talige grondhouding stimuleren bij leerlingen vormt de basis van taalkrachtig onderwijs.
Het is een samenspel van veilige taaloefenkansen creëren, het talige repertoire van
leerlingen omarmen en hoge verwachtingen koesteren ten opzichte van hun
taalleerpotentieel.
Leerlingen moeten kunnen experimenteren met taal, spreek- en spraakdurf hebben. Dit kan
enkel in een omgeving waarin ze zich veilig voelen en wanneer ze voelen dat ze fouten
mogen maken.
Het is een individueel bepaald proces. Je moet aanvaarden dat niet elke leerling in hetzelfde
tempo taal oppikt. Ze moeten zich gewaardeerd voelen. Je moet appreciëren wat leerlingen
al kunnen in taal en thuis- en cultuurtalen dan ook een plaats geven in de klas. Als dat niet
gerespecteerd wordt op school, zal leerling gevoel krijgen maar gedeeltelijk welkom zijn op
school.
Je moet geloven in het taalleerpotentieel van alle leerlingen en dit laten zien door je
leerlingen talig uit te dagen. Dat creëert geborgenheid en veiligheid.
Moedig je je leerlingen aan om te experimenteren met taal?
Weten ze dat ze fouten mogen maken?
Vertonen je leerlingen voldoende spreek- en schrijfdurf?
Geef je thuistalen en –culturen een plaats in de klas?
Geloof je in het taalleerpotentieel van alle leerlingen?
Toon je dat door je leerlingen talig uit te dagen?
Principe 2: contextrijk
Contextrijk onderwijs biedt veel en rijk taalaanbod binnen een betekenisvolle context door in
te spelen op de interesses, leefwereld en de voorkennis. Zo krijgt de (abstracte school)taal
invulling en betekenis. Contextrijk onderwijs geeft dus vorm door te vertrekken vanuit
concrete materialen, vragen en situaties en die te verbinden met meer abstracte inhouden.
De context, de herkenbaarheid geeft betekenis aan het leerproces van leerlingen en werkt
motiverend.
De context moet buiten rijk ook ondersteunend zijn, het taalaanbod begrijpelijk maken door
parafrasering en visuele ondersteuning. Leerlingen moeten bij alle abstracte begrippen de
kans krijgen om de woorden in verschillende contexten te gebruiken
Contextrijk onderwijs biedt leerlingen veel oefenkansen op basis van concreet materiaal. Zo
worden concrete ervaringen van leerlingen gekoppeld aan abstracte begrippen. Leren wordt
ook veel contextrijker als nieuwe leerstof en dus ook de nieuwe taal verbonden wordt met
eerder opgedane ervaringen en kennis. Zo breid je je kennisnetwerk uit en krijgt het snel een
plekje in je hoofd. En ook leerlingen hun voorkennis laten delen met andere leerlingen
(klassikaal, in duo, in groepjes) kan een rijke context bieden. Zo kunnen ze met een
gemeenschappelijke voorkennis en op gelijke voet starten aan een opdracht.
, Kies je opdrachten en/of pas je die aan op basis van input en interesses van de
leerlingen?
Roep je voorkennis op? Verbind je nieuwe kennis aan eerdere kennis en ervaringen?
Zorg je voor een voldoende rijk (taal)aanbod, dat je begrijpelijk maakt door
parafrasering en visuele ondersteuning?
Principe 3: functioneel
Taalkrachtig onderwijs wordt functioneel als leerlingen taal gebruiken om allerlei andere
doelen te kunnen bereiken en dus een middel wordt om betekenisvolle taken op te lossen.
Dit verhoogt de motivatie. Krachtig taalonderwijs is niet oefeningen maken omdat lege
vakjes in het werkboek nu eenmaal moeten worden ingevuld, maar werken met uitdagende
(taal)taken (zone van naaste ontwikkeling) waarvan het niveau net iets boven dat van de
leerlingen ligt. In het dagelijks leven gebruiken we taal ook om allerlei doelen te bereiken. Er
wordt wel steeds een talig doel voor ogen gehouden (luisteren, lezen, spreken en/of
schrijven).
• Leiden je lessen tot een concreet eindresultaat (dat ook niet-talig kan zijn)?
• Werken de leerlingen aan een voor hen relevant en interessant doel?
• Is er een kloof tussen het niveau waarop de leerlingen nu functioneren en het niveau
van de opdrachten?
Principe 4: (inter)actief
Om taal te verwerven moeten we zoveel mogelijk kansen krijgen om taal actief te gebruiken
door interactie. Onderwijs wordt (inter)actief als leerlingen veel interactie hebben met elkaar
en met de leerkracht.
De leerkracht moet ervoor zorgen dat elke leerling voldoende taalaanbod (input) krijgt en
voldoende feedback op wat hij zegt en schrijft. De leerkracht moet taalstimulerend reageren
door prikkelende vragen te stellen, een rijkere verwoording en door terug te verwijzen naar
het doel van de taak. Opinievragen en vragen die het denken stimuleren zijn verrijkend.
Ook moeten leerlingen vaak de kans krijgen om in interactie te kunnen gaan met elkaar door
per 2 of in groepjes aan taken samen te werken. Taken waarbij leerlingen elkaars input nodig
hebben zijn daarom het meest geschikt. De groepjes kunnen homogeen of heterogeen
worden samengesteld afhankelijk van de doelstellingen van de les en de beginsituatie van de
leerlingen.
• Zorg je dat je tijd en ruimte hebt om in interactie te gaan met de leerlingen? Geef je
voldoende input tijdens interacties met leerlingen?
• Stel je veel open vragen, denkvragen en opinievragen?
• Lok je interactie tussen de leerlingen uit?
• Is er een variatie aan werkvormen die leiden tot actief en samenwerkend leren?
Principe 5: ondersteuning
Een krachtige ondersteuning is een combinatie van feedback (beschrijven van de huidige
stand van zaken), feed-up (beschrijven van gewenste leeruitkomst), feedforward (beschrijven
van de stap die nodig is om de gewenste leeruitkomst te belanden) en differentiërende