Publieke Economie
Deel 1: de consument en de producent
1. Doel economische wetenschap
2. Welvaart en welzijn
3. Ceteris paribus-clausule
In de economische wetenschap ziet men een welbepaald economisch verschijnsel
afhankelijk van 1 variabele, terwijl men alle andere waarvan het economisch
verschijnsel afhankelijk is, veronderstelt als constant.
= ‘ overige omstandigheden gelijkblijvend’
Bv: prijs cola wijzigd → consument koopt meer/ minder
P Q
4. Economische principes
4.1. Vier principes van individuele beslissingen
• Mensen moeten keuzes maken. ( door te kiezen, geven we meestal iets anders op)
• Kosten van iets worden bepaald door datgene dat we willen opgeven om het te
krijgen: vergelijken van kosten en opbrengsten, opportuniteitskosten.
• Rationele mensen denken in marge: marginale veranderingen om kleine
stapsgewijze aanpassingen aan een bestaand actieplan te beschrijven, vergelijken
van marginale kosten met de marginale voordelen.
• Mensen reageren op prikkels: als kosten of opbrengsten veranderen, veranderen de
beslissingen.
Vb: werken en kinderopvang of thuisblijven?
4.2. Drie principes van hoe mensen met elkaar omgaan
• Handel kan in ieders belang zijn: door te specialiseren, grotere verscheidenheid aan
producten en diensten tegen een lagere prijs. ( kledij maken, groentetuin, medische
assistente,…)
• Markteconomie: een economie waarin de middelen verdeeld door de
gedecentraliseerde besluiten van een groot aantal bedrijven en huishoudens die
samenwerken in markten voor producten en diensten. Eigen welzijn en economisch
welzijn wordt bereikt.
➔ ‘ the invisible hand’ van Adam Smith leidt de huishoudens en bedrijven naar de
gewenste marktresultaten.
• De overheid kan de prijzen niet coördineren. Belastingen vervormen de prijzen,
controle op de huurprijzen.
➔ Overheden kunnen de resultaten van de markt soms verbeteren. Marktfalen is
een situatie waarin de markt zonder interventie, er niet in slaagt om de
beschikbare middelen te verdelen. Overheidsbeleid is gericht om een gelijkere
verdeling van economisch welzijn te bereiken. Bv: inkomstenbelasting en het
systeem van sociale zekerheid.
, 4.3. Drie principes van hoe de economie als geheel werkt
• Productiviteit is de hoeveelheid producten en diensten die iedere arbeider per uur
kan leveren. Vakbonden of wetten bepalen het minimumloon. De levensstandaard
van een land hangt af van de mate waarin het land producten en diensten kan
produceren.
• Prijzen stijgen als de overheid teveel geld drukt : door een toename van de
hoeveelheid geld, daalt de waarde van het geld; inflatie is een stijging van het totale
prijsniveau in de economie.
• De samenleving staat voor een korte termijn afweging tussen inflatie en
werkloosheid : grotere hoeveelheid geld inflatie tot gevolg, op korte termijn is een
lager werkloosheidscijfer. De curve die deze korte termijn relatie weergeeft, is de
Philipscurve.
De combinatie van inflatie en werkloosheid in de economie kan beïnvloed worden
door het ingrijpen van de overheid. Dit kan wanneer de beleidsmakers de
hoeveelheid geld uitgegeven door de overheid, de hoeveelheid belasting en de
hoeveelheid geld die wordt gedrukt, aanpassen. Deze instrumenten van monetair
en fiscaal beleid kunnen zo ingrijpend zijn, dat hierover veel discussies ontstaan
over hoe ze moeten ingezet worden.
5. Vraag en aanbod
5.1. Markten
5.1.1. Vraag en aanbod- hoe markten werken
Vraag en aanbod zijn krachten die markteconomieën sturen. Hoe gedragen kopers en
verkopers zich? Een markt is een groep kopers en verkopers van een bepaald product
of een bepaalde dienst.
Voorbeelden :
✓ Goederenmarkt
✓ Grondstoffenmarkt
✓ Geldmarkt
✓ Kapitaalmarkt
✓ Arbeidsmarkt
✓ Inkoopmarkt (business-to-business)
✓ Consumentenmarkt
✓ Veilingen
✓ Groenteveiling
✓ Veemarkt
✓ Vastgoedmarkt: - Sociale woningen
- Sociale verhuurkantoren
- woonzorgcentra
✓ Koopmarkt
✓ Huurmarkt: Markt van de Sociale Woningen
5.1.1.1. De verschillende typen markt
Een marktvorm geeft aan op welke wijze men een markt organiseert. Een aantal
objectieve omstandigheden kenmerkt marktvormen:
Aantal marktpartijen: vragers en aanbieders ( één, weinig, veel?)
Bv: mondmaskers → veel kopers en weinig verkopers
, De mate van transparantie van de markt: alle partijen op de hoogte van
prijs, kwaliteit,…
Bv: je kiest een duurder product voor meer kwaliteit
De toetredingsmogelijkheden: open markt indien vrij toetreden en
uittreden, vergunningen, opzeggingsvergoedingen, patenten,
vestigingseisen
Bv: je kan niet zomaar een vastgoedkantoor starten, hoe gemakkelijk kan
je patent krijgen voor een medicijn?, grote bedrijven kunnen niet overal
plaatsen
De mate van productdifferentiatie
➢ Homogeen: identieke producten dus geen verschil in kwaliteit,
levertijd, verpakking, service, … ( komt minder voor)
Bv: tarwe, wol
➢ Heterogeen: producten onderscheiden
Bv: waspoeder, koffiebonen
Deze factorenbepalen met elkaar in welke mate en op welke wijze men concurreert.
Volmaakte competentie: alle producten zijn hetzelfde en er zijn veel kopers en verkopers die
(komen het
minst voor)
2 uitersten
de prijs niet kunnen beinvloeden op hun eentje. Dit zijn de prijsnemers. (graanmarkt).
Monopolie: 1 aanbieder en meerdere vragers ( NMBS)
Oligopolie: beperkt aantal verkopers (luchtvaart)
Monopolistische concurrentie: veel aanbieders van een ander product (tijdschriften)
→kenmerken: Productdifferentiatie, Talrijke aanbieders, Vrije toetreding, Ondoorzichtigheid