SV
INLEIDING TOT DE ALGEMENE
LITERATUURWETENSCHAP
SEM 1
2021-2022
SCHAKELPROGRAMMA EDUCATIEVE MASTER FR
Maona Courouble & Afaf Kasmi
,INHOUDSOPGAVE
Inleiding (p.2)
ð Inleiding tot inleiding tot de literatuurwetenschap
ð Wat is literatuur en wat niet?
Tekstgerichte benaderingen (p.12)
ð Russisch formalisme en Praags structuralisme
ð Franse structuralisme I
ð Franse structuralisme II: semiotiek en narratologie
ð Franse structuralisme III: poststructuralisme
Contextgerichte benaderingen (p.36)
ð Literatuursociologie I: Lukacs en Goldmann
ð Literatuursociologie II: Frankfurter Schule
ð Literatuursociologie III: invloeden van de Frankfurter Schule
Lezergerichte benaderingen (p.54)
ð Literatuur en haar lezers
BELANGRIJKE TIP VOOR HET EXAMEN:
Leer niet uit je hoofd!! Je moet begrijpen wat je uitlegt! De schema’s kunnen uitleggen enbegrijpen! Als je
bv. een verkeerde naam geeft is het niet erg, maar uitleg is belangrijk. Het is belangrijker dat je weet hoe
het werkt, waarom het zo in elkaar zit en wat je ermee kan doen. BEGRIJPEN WAT JE VERTELT!!!
Geen exacte data kennen, maar wel kunnen situeren!
SV_ALW_SCHAKELPR EDUCATIEVE MASTER FR_SEM 1_MAONA & AFAF 1
,INLEIDING
WAT GAAN WE DOEN ?
o Kritisch kijken naar verschillende manieren om literatuur te onderzoeken.
ALGEMENE – LITERATUUR – WETENSCHAP
o Algemene: verwijst naar de brede benadering van literatuurwetenschap, biedt een (kritisch) panorama
aan over de verschillende mogelijke benaderingen van literatuur.
o Wetenschap: suggereert ‘objectiviteit’, zoals in de exacte wetenschappen, maar literatuurwetenschap is
niet objectief
ð Er zijn visies, opvattingen en methodologieën die mekaar uitsluiten, omdat ze van tegengestelde
standpunten vertrekken.
ð Toch kunnen beide visies iets ‘waars’ zeggen over de literatuur.
ð Alles hangt af van het standpunt van de waarnemer.
ð Objectiviteit wordt relatief, in de letterlijke betekenis van ‘afhankelijk van’ of ‘in relatie tot’ (in dit
geval de waarnemer).
ð Hoe wetenschappelijk iets is, is niet oneindig rekbaar à zelfs als iets subjectief is, kan dat
wetenschappelijk zijn zolang er consensus is en er geargumenteerd wordt.
ð Niet vanzelfsprekend door het studieobject (ambiguïteit)
ð De wijze dus waarop het probleem van de literatuurwetenschap wordt opgelost (methodologische
basis) hangt zeer nauw samen met het antwoord dat gegeven wordt op de centrale vraag uit de
literatuurwetenschap: ‘Wat is de aard van het literaire werk?, Op welke wijze bestaat het literaire
werk?, Wat is het wezen van het literaire werk?, Of nog, zoals Sartre het zo eenvoudig heeft uitgedrukt:
“Qu’est-ce que la littérature?”
o Literatuur: de grens tussen of een tekst gelezen wordt als poëzie, dan wel als gewoon een liedjestekst, of
als een reclameslogan, valt niet duidelijk te trekken.
ð Vaker spreken we over tekst en niet over literatuur.
ð Tekst = een gestructureerd geheel van elementen die geconsumeerd kan worden (dat consumeren
noemen we vaak ‘lezen’, ook voor film, bijv.).
ð Wat is een tekst? Wat maakt dat object tot een literaire tekst? Waarom noemen we iets ‘literatuur’?
ð Vroeger bestonden teksten hoofdzakelijk op papier, maar vandaag de dag blijkt de fysieke drager
steeds minder belangrijk: er zijn e-books, luisterboeken, graphic novels, enz.
ð Zoals filmwetenschapper Noell Caroll beweert: “Forget the medium!” Een roman kan verschillende
verschijningsvormen aannemen Vb. : De avonden : boek, film, theater, strip, luisterboek…
> Intermedialiteit:
ð Een verhaalwereld kan bestaan tussen verschillende teksten en kan gerepresenteerd worden in
verschillende media. Sommige personages lijken in verschillende tekstsoorten op te duiken. Vb.
Sherlock Holmes: in de literatuur, de cinema, het theater … => elke Sherlock is anders, maar toch is
het steeds dezelfde.
ð Benadrukt impliciet het belang van de materialiteit van kunst (geen tekst zonder fysiek medium:
trillingen van de lucht, schrifttekens, signalen op een beeldscherm, enz.) en benoemt daarbij het
algemene principe dat teksten zich zelden ‘binnen’ één enkel medium situeren.
SV_ALW_SCHAKELPR EDUCATIEVE MASTER FR_SEM 1_MAONA & AFAF 2
, ð Zo kunnen teksten bv:
o resulteren uit de transpositie van het ene medium naar een ander = transmedialiteit (Vb.
adaptatie of novellisatie, verfilming van en boek)
o verschillende media met elkaar combineren (Vb. opera: muziek en theater komen samen)
o bepaalde technieken of procédés uit een ander medium imiteren (bijv. contrapunt in een
roman)
o een ander medium als thema gebruiken (bijv. een roman over schilders, zoals in sommige
kunstenaarsromans)
o enz.
> intertekstualiteit
ð Teksten kunnen naar andere teksten verwijzen en volgens sommige literatuurwetenschappers doen
ze dat altijd.
Vb.
Je hand is bijna je hond
Je huid is bijna je huis
Je vorm is bijna je worm
Je gedicht is bijna wat je gedacht had
Gerrit Kouwenaar (bekende dichter van 2e helft 20e eeuw)
ð Is deze tekst een literatuur? Ja, het is een gedicht, want het zegt zelf dat het een gedicht is!
ð Begonnen als een soort grap, er zijn klankverschillen, slechts 1 letter is anders: hand-hond, huid-huis…
ð Op het einde een twist: ja het is wat je dacht, het is een gedicht.
ð Het is een gedicht dat gaat over wat een gedicht is en het rijmt, er zijn klankverschillen…
ð Het gedicht creëert gelaagdheid door klankwisselingen.
ð Poëzie werkt vaak met klanken en dit gedicht werkt beter als je het hardop leest.
Vb.
Tuin
Dier
Bakplezier
ð Is dit literatuur? Neen, want het is een reclameslogan.
ð Het rijmt en het heeft ook ritme, maar is toch geen gedicht.
ð Het is een andere functie dan poëzie zijn. Het heeft een andere functie.
ð Door ze onder elkaar te zetten, krijgen ze een meer poëtische vorm.
ð Maar als je de context niet weet, als je niet wist dat dit een slogan is dan zou je dit als literatuur kunnen
zien.
ð Je hebt dus meer nodig dan alleen maar de formele kenmerken zoals we die kennen uit het
structuralisme en het formalisme.
ð Jakobson maakte taalmodel o.b.v. de vaststelling dat taal voornamelijk communicatie is.
ð Communicatiemodel heeft ≠ functies => bv. de poëtische functie: heeft te maken met de
vormkenmerken = het lijkt op een gedicht, maar het is geen gedicht. Of: het is niet omdat iets rijmt dat
het poëzie is.
ð Bij het performen worden verschillende “communicatiekanalen” gebruikt.
Vb. Wat met de nobelprijs Literatuur? Is alles wat zij naar voor schuiven Literatuur? De nobelprijs wordt vaak
gezien als ‘een besloten clubje’ die in vraag wordt gesteld.
SV_ALW_SCHAKELPR EDUCATIEVE MASTER FR_SEM 1_MAONA & AFAF 3
,VERSCHILLENDE BENADERINGEN VAN LITERATUUR
* Examen: het kunnen plaatsen van teksten in één van de drie grote groepen.
o Er is niet 1 soort literatuurwetenschap => er is niet 1 waarheid en dat hoeft ook niet.
o Er zijn een hele boel manieren om naar literatuurwetenschap te kijken en sommige sluiten soms andere
uit, omdat ze er op een heel andere manier naar kijken.
o Kies je voor 1 manier à dan sluit je meteen de andere manieren van beschouwen uit.
o Je moet een keuze maken, want het is die keuze die bepaalt waar je uitkomt.
o Bv. Kies je voor een contextgerichte beschouwing, dan is dat iets helemaal anders dan een tekstgerichte
beschouwing à beide zijn niet verenigbaar.
o Er zijn 4 manieren om literatuur te beschouwen: vertrekken vanuit de tekst, de auteur, de lezer of de
context.
4 standpunten om het literaire object te bekijken:
1. TEKSTGERICHT
o Uitsluitend kijken naar het literaire werk (niet naar de auteur, de lezer of context).
o Ze nemen de tekst als autonoom gegeven: de tekst staat op zich, ze verwijst naar niets anders.
o Je hebt geen lezer nodig, de tekst is er!
o Deze werkwijze is ‘werkimmanent’ en heeft als object het analyseren en vertellen van verhalen.
o Deze benaderingen zijn a-historisch en interpretaties hebben de neiging te universaliseren.
2. CONTEXTGERICHT
o De context waarin de tekst zich begeeft is belangrijker dan de tekst zelf.
o Context is de werkelijkheid waarin een tekst wordt bedacht, geschreven, gepubliceerd en ontvangen.
o Literatuur wordt vanuit haar historische, culturele, politieke, kortom, sociologische, context beschouwd.
o Literatuur in relatie met de werkelijkheid, meestal de maatschappelijke werkelijkheid, buitenwereld (niet
altijd bv. in autobiografische werken is het de auteur)
o Er kan worden gekeken naar verhouding tussen de tekst & de werkelijkheid.
o Cultural Studies, met belangstelling voor populaire cultuur gaat die sociologische contexten onderzoeken.
o New Historicism gaat de socio-historische context belichten.
o Nog andere denkrichtingen gaan ervan uit dat literatuur maatschappijkritisch moet zijn.
o Belangrijke opmerking: niet alle teksten zijn gemaakt om gelezen te worden Vb. kladversies of dagboeken
3. LEZERGERICHT
o Komt in de buurt van de contextgerichte.
o Het bestaan van het literaire werk is alleen mogelijk in het hoofd van de lezer: daar wordt in laatste
instantie de betekenis gevormd en een werk op zich heeft geen betekenis zonder lezer.
o Er wordt gekeken wat er in het hoofd van de lezer gebeurt tijdens het lezen en hoe een tekst zich op een
bepaalde manier presenteert aan de lezer = de cognitieve literatuurwetenschap.
o Ze gaan ervan uit dat lezen een samenwerking is tussen de tekst en de lezer.
o De tekst en de lezer creëren samen de betekenis.
o De tekst alleen is ‘niks’: zonder lezer ligt het boek gewoon in de schuif.
o De lezer is de tekstgebruiker door wie de betekenis van de tekst uiteindelijk gevormd wordt.
SV_ALW_SCHAKELPR EDUCATIEVE MASTER FR_SEM 1_MAONA & AFAF 4
, o Er zijn verschillende soorten lezers:
- Geïmpliceerde (veronderstelde) lezers: bestaan niet echt, maar zijn de ‘doelgroep’ die een tekst op het
oog heeft.
- De fysieke of échte lezers: vaak zijn die gegroepeerd (bv. in sociale/culturele klassen) en dat kan
bepalend zijn voor hoe literatuur geconsumeerd wordt (zoals stationsromannetjes geassocieerd
worden met “vrouwelijke lezers”).
- Literatuurwetenschappers: lezers die de literatuur analyseren en interpreteren en uitleggen (wil
‘objectief’ zijn en spreekt geen waardeoordelen uit => of wel?).
- Critici of recensenten: lezers die ook een waardeoordeel uitspreken
4. AUTEURGERICHT (GAAN WE NIET BEHANDELEN)
o Tekst wordt benaderd vanuit de auteur.
o Gaat over auteur en zijn relatie tot de tekst, de lezer of het literaire veld.
o Ook kijken naar het imago (de posture) of de literatuuropvattingen (de poetica) van een auteur.
BESLUIT
o Onmogelijk om zomaar één algemeen geldig model of paradigma te destilleren uit wat er bestaat aan
literairwetenschappelijke theorie.
o De verschillende opvattingen spreken mekaar tegen en lossen ook mekaars vragen niet op. Wat voor het
ene systeem een hoofdzaak is, kan door het andere als een bijzaak worden beschouwd.
ð Voor het structuralisme is het taal-aspect van cruciaal belang. Voor literatuursociologen is dat veel
minder het geval.
ð Soms heeft een systeem veel minder belangstelling voor bijvoorbeeld poëzie (Vb. narratologie) terwijl
een ander net in de poëzie de basis ziet (Vb. New Criticism).
o Elk model heeft bijgevolg zijn ‘blinde vlekken’ en de keuze die je maakt voor het ene of het andere model
hangt mede af van waarnaar je op zoek bent, wat je probeert te vinden/verklaren.
SV_ALW_SCHAKELPR EDUCATIEVE MASTER FR_SEM 1_MAONA & AFAF 5