Algemene Economie
micro-economie = werking van markten
p.10: resultaat v/e wetenschappelijk onderzoek
krantenartikelen = 1x lezen is voldoende, behalve krantenartikelen die prof zelf geschreven heeft
(opinieartikels) grondiger kennen
- opinieartikels
- relationele artikels: “…” de grootste leugen mag in de krant staan, als het maar tss “ “ staat,
“iemand zegt dat”
examen: niet te veel rond de pot draaien, maak een analyse, alleen op de vraag antwoorden
I. Inleiding
1. Definities van Economie
1. Gr.: ‘oikos’ (huis) + ‘nomos’ (norm) (Aristoteles, 384 v.C.-322 v.C.)
‘Gezinshuishoudkunde’ oude term voor economie
‘Bedrijfshuishoudkunde’
‘Staathuishoudkunde’
- jonge wetenschap
2. ‘Economics is the study of human behaviour as a relationship between ends and scarce
means which have alternative uses’. (L. Robbins, 1932)
( definitie volgens neoklassieke paradigma)
om die ends (=behoeften) te bevredigen zijn er means (=middelen: inkomen, tijd (kost
geld), ruimte (kost geld)…) spanningsveld tss beschikbare middelen >< behoeften, om
alles te doen wat je zou willen doen heb je waarschijnlijk niet genoeg middelen/budget --
mens moet keuze maken
o afweging maken tss marginale (=ad marge, 1 eenheid meer of minder) baten en
marginale kosten (MB ~ MK) bv. 4 truien, baat van 4e is lager dan de 1, 2 & 3e
o bv. in winkel 3+1 gratis, ze weten dat die 4e minder nuttig is, de marginale baten
dalen als je al 2 broeken gekocht hebt in de winkel, ze moeten die aan een lagere
prijs verkopen
o in een gezin maakt men ook die afwegingen
neoklassieke invalshoek van economie
1
,3. De maatschappij wordt beschouwd als een complex geheel van verschillende groepen met
deels confligerende en deels convergerende belangen. Bij de verschillende ruiltransacties
kunnen conflicten ontstaan. De kern van de economie bestaat erin deze conflicten op te
lossen of te beheersen. Dit kan gebeuren door collectieve actie en collectieve democratische
planning (‘instituties’) (J. Commons, 1934).
( uitgangspunten neo-institutionalistische paradigma)
neo-institutionalistische invalshoek = maatschappij is complex geheel van verschillende
groep van deels convergerende en deels confligerende belangen economie moet deze
conflicten beheersen, oplossen door instellen van regels/instituties
o bv. je rijdt met auto, er zijn regels om het conflict van een botsing te vermijden:
voorrang van rechts, verkeerslichten…
2. Tien economische Principes
2.1. Mensen moeten keuzes maken (dingen ‘afruilen’)
bv.: auto vakantie => het geld dat je aan je tweedehandsauto hebt gegeven, kon je niet
aan je vakantie spenderen. Je hebt afgezien van je vakantie om die auto te kunnen kopen.
auto’s computers => als er meer auto’s geproduceerd worden in een land, zal een
ander product minder geproduceerd worden arbeiders wegtrekken uit andere sectoren
= meer investeringen in auto’s, minder investeringen in het andere
wapens voedsel => ontwikkelingsland: middelen zijn veel schaarser, als je die schaarse
middelen dan massaal in zet in landsverdediging, kun je minder voedsel produceren in dat
land (=een afruil doen) term komt van het schaakspel “een toren voor maar een paard
afruilen”
voetbalstadia basisdiensten (onderwijs, gezondheid)(>krantenart.) => voetbalstadium
gebruiken voor gevangenis
bv.: equity (verdelende rechtvaardigheid) efficiëntie =>
o afruil tussen equity en efficiëntie/doelmatigheid (= van de middelen die je hebt het
maximum van output uithalen = output gedeeld door input (=arbeid, grondstoffen,
kapitaal)) ofwel met de gegeven input meer output produceren, met de gegeven
hoeveelheid arbeiders meer auto’s produceren, daarmee verhoog je de efficiëntie/
je kan ook de output behouden, maar het doen met minder input (arbeiders en
kapitaal) efficiënte = je output verwezenlijken met zo weinig mogelijk input
o effectiviteit/doeltreffendheid = output (=gerealiseerde output) gedeeld door doel (=
beoogde output) bv. als ik met een kanon op een mug schiet, ben ik effectief
geweest? ja, ik heb mijn doel voor 100% bereikt, maar is het efficiënt ? Nee! ik kan
die mug vernietigen met minder input/middelen bv. krant, vliegenmepper… /bv.
examen invullen is uitdruk van je effectiviteit
o equity = verdelende rechtvaardigheid = rechtvaardige verdeling van het inkomen,
equity ~ efficiëntie = output / input
meer equity willen realiseren in land: inboeten op efficiëntie. Efficiëntie zal
in het land lager zijn. Hoge inkomens belasten en de lagere inkomens
subsidiëren daardoor vermindert de stimulans van die mensen met
hogere inkomens om nog zo veel en zo hard te werken. mensen worden
2
, zo zwaar progressief belast, als je 2x meer verdient is de belasting meer dan
2x zo hoog, dus het maakt niet zo veel verschil als 1 van de twee partners op
10e dag niet meer gaat werken minder geproduceerd in de economie! als
een groot aantal mensen beslist om maar deeltijds te gaan werken afruil
tss efficiëntie en equity = als je meer verdeelt, wordt er minder
geproduceerd, de stimulans van mensen met hoge inkomens om hard te
werken wordt afgeremd. Efficiëntie is het bakken van de taart, equity is het
verdelen van de taart, als je te veel nadruk gaat leggen op equity wordt de
taart op den duur kleiner, want diegene die niet hebben bijgedragen aan het
bakken moeten ook een stuk hebben, de bakkers doen daar niet meer aan
mee
2.2. De kost van iets is datgene dat je ervoor opgeeft
“Opportuniteitskost”
Bv. kosten van een universitaire studie ?
- baat: hoger loon + hogere positie + kennis (iemand die geleerd is, kan de maatschappelijke
problemen beter doorgronden en maakt betere beslissingen)
- kost: inschrijvingsgeld + cursusmateriaal + vervoer + kamer (als de kamer thuis een
alternatieve aanwending kan krijgen, zou je deze kost kunnen schrappen) + gederfd loon (tijd
dat je niet kan gaan werken wnr je studeert) + kledij, eten (niet causaal verbonden met de
studie) expliciete kosten (behalve gederfd loon) = out-of-pocket-money, geld dat je
uitgeeft = gewone opp. kost = Boekhoudkundige kost + impliciete kost = not-in-the-pocket-
money = zuivere economische kost (=geld dat niet binnengaat) = zuivere opportuniteitskost
(=gederfd loon) twee samen = totale opportuniteitskost/totale economische kost
- W = TO – TK (=boekhoudkundige kost)
- vb’n impliciete kosten in bedrijf = (1) intrest op het door de ondernemer/eigenaar in het
bedrijf geïnvesteerde kapitaal => hij derft omdat hij het niet via de bank of beurs kan
beleggen (2) het loon van de eigenaar als hij zich geen loon (of fictief laag loon) uitbetaalt,
want hij derft het loon dat hij elders zou kunnen verdienen (3) bedrijf betaalt geen huur, dus
is aanhangsel van de woning die je niet kunt verhuren => gederfde huuropbrengsten van het
pand dat hij voor zijn bedrijf gebruikt
- Waarom investeren cafés of restaurants weinig of niet in een aparte rookkamer? je moet
ruimte opofferen daarvoor, wegens de gederfde opbrengst (je moet tafels wegnemen uit je
restaurant)
10/10/2019
anekdote: men heeft Pinkstermaandag willen afschaffen
3
, 2.3. ‘Rationele’ mensen denken in marginale termen
Men maakt afweging tussen MB en MK
Te relativeren: ‘beperkte rationaliteit’ + ‘bestaan instituties’
- vliegen van A B = kost 100.000 euro / 200 zitplaatsen = gemiddelde kost per zitplaats €500
- maar vliegtuigmaatschappijen denken ook vooral in marginale termen, bv. het blijkt dat er
maar 198 plaatsen bezet zijn, dan marginale baat vergelijken met marginale kost => MB ~ MK
- marginale kosten extra kosten om een extra passagier aan boord te laten: een maaltijd +
100 kg (passagier + bagage) beetje extra kerosine die verbruikt wordt + kost van
bagageafhandeling + Brussels Airlines moet landingsrechten betalen per passagier totaal
bv. MK = €30
- MB voor luchtvaartmaatschappij: €250 (hoeveel de passagier betaalt) > MK (€30) als de
luchtvaartmaatschappij dit bod zou weigeren, zijn ze irrationeel aan het denken
A. Beperkte rationaliteit
Mogelijkheid/Vermogen van de mens om simultaan een groot aantal gegevens (bv. scores
van alternatieven op criteria) te verwerken/evalueren, is beperkt (=cognitieve beperking)
o bv. beoordelingscriteria van een kledingstuk: Prijs, kwaliteit, kleur,
duurzaamheidslabel/ schoon (=zonder uitbuiting), design …
C1 C2 C3 C4 C5
Prijs Kwaliteit Kleur Duurzaamheidslabel Design
A1 e11
c100
A2
A3 e34
A4
A5
A6
..
A1000
1000 x 7 = 7000
o Als je het 454e kleed aan het passen bent, zul je niet meer weten hoe de criteria was
van het 3e kleed beperkte rationaliteit
Deze evaluatie veroorzaakt opportuniteitskosten
> terwijl je evalueert, produceer je niets anders en derf je je inkomen
opportuniteitskosten: als je al die 1000 kleren wilt passen, kan je een maand
verliezen, een maand geen inkomen
Uitstel beslissing = uitstel nettobaten van het project
> Nettobaten = Baten – Kosten
o je stelt ook de nettobaten van de beslissing uit : NB = B – K : bv. de afvoer van de
haven in Antwerpen naar het hinterland zit strop als je niet tijdig kan beslissen of er
een tunnel, brug moet komen…
4