Differentiële psychologie
Inhoud
1 Intro ................................................................................................................................... 2
2 Tijd..................................................................................................................................... 4
3 Genen ...............................................................................................................................22
4 Fysiologie ........................................................................................................................39
5 Evolutie ............................................................................................................................54
6 Intelligentie ......................................................................................................................66
7 Emoties ............................................................................................................................88
8 Sociale interactie ...........................................................................................................106
9 Sex en gender ................................................................................................................117
10 Cultuur .........................................................................................................................143
1
,1 Intro
Inleiding persoonlijkheidspsychologie
Klassieke theorieën
- vertrekken vanuit universele benadering (accent ‘wat is gemeenschappelijk voor mensen?’)
(ook accenten op individuele verschillen, het is geen zwart-wit denken)
- persoonlijkheid van alle mensen uitleggen
bv: Freud: iedereen heeft eigen ervaringen maar toch heeft iedereen een id, ego en
superego
Hedendaags onderzoek nr de persoonlijkheid
- differentiële psychologie
- hoe individuen en groepen verschillen vertonen in persoonlijkheid
Bv: verschillen mannen en vrouwen
- onderzoekers specialiseren zich in hun eigen perspectief
-> toch in het zinvol om je kennis te combineren met andere specialisten (binnen
differentiële psychologie heb je biologische specialisten nodig,
cultuurpsychologen,…)
-> enkel deze combinatie geeft je een volledig beeld
→ dit is dé grote uitdaging van differentiële psychologie: een integratie v alle kennis
Kennis domein
- elk heeft zijn kennisdomein
- elk is gespecialiseerd in een gebied binnen de wetenschap v/d psychologie
-> van hieruit gaan we ons richten op de beperkte aspecten vd menselijke natuur
- uiteindelijk is er dus integratie nodig om een volledig beeld te hebben, kennis samenleggen
6 kennisdomeinen
- dispositionele
- biologische
- intrapsychische (zie persoonlijkheidspsychologie 1)
- cognitief en ervaringsdomein
- sociale en culturele
- aanpassing (gezondheidspsychologie, persoonlijkheidsstoornissen)
1. Dispositionele domein
- aandacht richten op manieren waarop individuen v elkaar verschillend zijn
- doorkruist alle andere domeinen
- richt zich op disposities, bepaalde manieren v gedragen, hoe individuen verschillend
kunnen zijn, niet alleen trekken ook emoties en zelfconcept bv
- een zuiver dispositionele expert richt zich meestal op trekken waarmee iemand w geboren
- de centrale vraag is ‘hoe zijn individuen verschillend v elkaar’
-> je wilt kijken nr belangrijke manieren waarop personen v elkaar verschillend zijn
- afvragen wat de oorsprong is van individuele verschillen, ontwikkelen die zich over de tijd?
- theorie v Allport en Costa en Mccrae horen hier ook bij
2
, 2. Biologische domein
- gaat ervan uit dat in eerste plaats mensen vooral biologische systemen zijn en dat dit
belangrijke bouwstenen zijn voor ons gedrag, denken en emoties
- kijken nr genetische basis voor persoonlijkheid (bv tweelingonderzoek)
- kijken nr fysiologische benaderingen v persoonlijkheid (beïnvloeding v hormonen bv)
- kijken nr evolutionaire benaderingen v persoonlijkheid (adaptaties aan omgeving die
over verschillende generaties heen zitten)
3. Intrapsychische domein
- w in deze cursus niet opnieuw behandelt
- nadruk ligt op mentale mechanismen v persoonlijkheid die zich vaak afspelen op niet
bewust niveau
bv: Freud’s klassieke theorie en meer moderne benaderingen vd psychoanalyse
(onderdrukking, ontkenning, projectie enz), motieven vo behoeften (power, achievement,
intimacy), TAT
4. Cognitieve en ervaringsdomein
- experientiële domein (experiential domain, niet experimenteel dus)
- aandacht voor cognitieve en subjectieve ervaringen
- v bewuste gedachten nr gevoelens nr overtuigingen nr verlangens
- het zelf, het zelfconcept, streefdoel kan je hierin plaatsen
- in de lessen richten op: verschillen in emotionele ervaringen en intelligentie
5. Sociale en culturele domein
- persoonlijkheid w beïnvloed door cultuur, door sociale contexten
-> persoonlijkheid beïnvloed dit ook zelf
- bv: in een sociale context kan je beïnvloedingstactieken gebruiken
- bv: in een cultuur vd eer zie je meer agressie om de eer te verdedigen (hangt af v cultuur tt
cultuur)
- de centrale vraag is altijd: hoe komt persoonlijkheid tt uiting in een sociale context
- in deze cursus kijken nr: persoonlijkheid en sociale interactie, geslachtsverschillen en
persoonlijkheid, cultuur en persoonlijkheid
6. Domein vd aanpassing
- komt vooral aan bod in andere vakken
- persoonlijkheid heeft een sleutelrol bij onze manier v copen (bij aanpassen aan
gebeurtenissen in het dagelijks leven)
-> dit staat vooral in verband met bv gezondheid en aanpassing
-> mensen met een persoonlijkheidsstoornis hebben het vaak moeilijk om te copen
met het dagdagelijkse, hebben hun strakke manier v handelen die zich niet aanpast
aan de situatie
3
,2 Tijd
Persoonlijkheidstrekken over de tijd: stabiliteit vs verandering
dispositionele domein
- bij stabiliteit differentiëren -> je kan spreken v coherentie
-> coherentie: trek blijft gelijk (stabiliteit) maar jouw uiting, gedrag wordt verschillend
bv:
- is iemand die met een temperament
geboren is die nogal open staat voor
prikkels (temperament is de voorloper van
persoonlijkheid)
- dit w wrs een extraverte persoonlijkheid
- als baby is dit degene die enthousiast met het eten aan het spelen is
- als 16-jarige is dit meer degene die enthousiast gaat dansen
- later is dit misschien de 70-jarige die in de rollercoaster gaat zitten
→ stabiliteit: de onderliggende trek is niet verandert
Belangrijke vragen
- hoe evolueert persoonlijkheid doorheen iemand zijn leven? (veranderen ouderen wel of
niet?, kan therapie invloed hebben op de persoonlijkheid?)
- hoe stabiel zijn verschillen tssn mensen doorheen de tijd? (gaat therapie effect behouden
blijven op LT?)
- wat verandert er, wat blijft stabiel?
- kan je predicties maken? (belangrijk naar preventie toe voor sommige aspecten)
- bij de ene verandert er al wat meer dan bij de andere
- sommige aspecten blijven dezelfde -> ‘kern’ die voor jou heel belangrijk is
-> kern kan bijna nooit veranderen (wel als je iets hebt meegemaakt met een hele
grote impact)
Besluit: sommige dingen veranderen, anderen blijven
-> bij de meeste mensen is er een gevoel v ergens dezelfde persoon te blijven, maar
dit wil niet zeggen dat er geen innerlijke kwaliteiten zijn die kunnen veranderen
1. Conceptuele begrippen
EXAMEN: ze geeft een voorbeeld en vraagt wat er van toepassing is
- verschillen over de tijd is iets wat men al heel lang belangrijk vindt en wat nog steeds blijft
spelen
1.1. Wat is persoonlijkheidsontwikkeling
- samenhang, consistentie, stabiliteit (hoort samen)
- EN de wijzen waarop mensen veranderen over de tijd
-> er zijn dingen die gelijk blijven (samenhangen) maar er zijn ook dingen die veranderen
- er zijn veel verschillende vormen van zowel stabiliteit als verandering
4
,1.2. Twee vormen van stabiliteit
1.2.1. Rangorde stabiliteit
- je relatieve positie tegenover anderen blijft dezelfde doorheen de tijd
- rangorde = een positie
- je positie behouden is rangorde stabiliteit
-> als dit toch verandert heb je een rangorde wijziging
Voorbeelden:
- als je iemand kiest en je meet op een schaal v introversie/extraversie waar diegene
zit zal die positie behouden blijven
- degenen die op hun 14e bij de kleinsten waren zijn dat op hun 20e meestal ook (er
zijn wel altijd uitzonderingen)
- kan ook met persoonlijkheidstrekken, agressie bv: als je de positie v agressie meet
op 14 jaar behoud je die positie meestal ook op je 20e
1.2.2. Gemiddelde niveau stabiliteit
- ‘gemiddeld niveau’ -> je kijkt niet meer nr een relatieve positie v/e persoon in een
groep, je kijkt nr de bevolking
- de bevolking blijft hetzelfde doorheen de tijd
-> doorheen de tijd blijft de trek/het aspect dezelfde
-> ook al w de bestudeerde populatie ouder
Voorbeelden:
- agressie: het gemiddelde agressieniveau: ook al w de populatie procentueel gezien
ouder, er is geen gemiddelde niveauverandering in agressie -> vooral stabiliteit
- conservatisme verandert wel naarmate mensen ouder worden (ze worden
conservatiever)
Gandhi
- voorbeeld v behoud v persoonlijkheid
- hij was heel eenvoudig, verzoenend
- hij was de enige vreedzame, verzoenende, al de anderen gebruiken geweld, tumult
en toch verandert hij niet
-> duidelijk vb van stabiliteit
Stanley ‘Tookie’ Williams
- voorbeeld v duidelijke (extreme) persoonlijkheidsverandering
- oprichter v straatbendes, verdacht v moorden en geweldpleging en werd ter dood
veroordeeld
- oorspronkelijk zet hij zijn gedrag verder in de gevangenis
- plots was er een switch: hij werd vreedzaam, gewetensvol, vredelievend, werd grote
activist tegen straatbendes en geweld, auteur v kinderboeken tegen straatbendes
→ dit zijn extreme veranderingen
- maar vanaf wanneer spreek je van persoonlijkheidsverandering?
- wat is een echte verandering en wat is het niet?
5
, 1.3. Wat is persoonlijkheidsontwikkeling?
Intern
- het moet een verandering zijn in de persoon en niet uitsluitend in de omgeving (nr een
andere kamer gaan is geen verandering)
Voorbeelden:
-> als je bij je vrienden een pocher bent en thuis stilletjes je mond houdt is dit geen
verandering
-> bv: als Tookie Williams in de gevangenis meteen veranderd was wist je niet of het lag
aan de omgeving of de persoonlijkheid
-> autoritaire persoonlijkheidsstijl: iemand lijkt zeer onderdanig en op een ander moment
dominant en agressief -> dit is niet noodzakelijk een andere persoonlijkheid
-> als diegene altijd dominant en agressief is nr minderen, en dus wel autoritair is
maar dit niet doet bij meerderen (en dan onderdanig en meelopend is) dan is er geen
verandering
Aanhoudend
- het mag niet tijdelijk zijn
Voorbeelden:
- bij het dronken zijn worden de meesten meer extraverter
- als je goed nieuws krijgt ben je meer uitgelaten dan op een doorsnee dag
- bij slecht nieuws zijn we allemaal meestal wat somberder
→ dit zijn geen persoonlijkheidsveranderingen
- bij Tookie Williams hield zijn gedrag aan ook al had hij geen succes door zijn nieuw
gedrag in termen van voorwaardelijke vrijheidsstelling
-> tot aan zijn executie is hij vredelievend gebleven
→ als het geen stabiliteit is, is het verandering
2. Drie niveaus v analyse
stabiliteit en verandering in PH kunnen worden bekeken op 3 verschillende niveaus
2.1. Populatie niveau
- veranderingen of constanties over de tijd die min of meer voor iedereen gelden
- algemene trends, dit bekijk je vaak op populatie niveau
Voorbeelden
- bv: seksuele motivatie is zeer hormonaal bepaald, iedereen maakt die psychoseksuele
ontwikkeling door
-> die neiging stijgt zo goed als bij iedereen tijdens de puberteit
- bv: bij de meesten gaat er een afname zijn in risiciogedrag en impulsiviteit
-> verzekering is duurder voor jongeren omdat ze meer risicogedrag stellen
2.2. Groepsverschillen niveau
- zijn er geen verschillen over groepen v mensen binnen die populatie?
- je zakt een niveau
- sommige veranderingen doorheen de tijd gaat nu eenmaal bepaalde groepen ander
beïnvloeden dan andere groepen
6
, Voorbeelden:
- mannen vs vrouwen: zelfs tijdens de adolescentie waar leeftijds-gezien globaal risico’s
nemen hoger is, is het toch zo dat mannen meer risico’s nemen dan vrouwen
-> bij vrouwen zie je dat ze meer empathie gaan vertonen (wil niet zeggen dat de niet-
empathische, psychopathische vrouw niet kan bestaan, dit is slechts groepsniveau)
- er zijn ook culturele verschillen: bij Europese vrouwen zijn er veel meer eetstoornissen
zoals anorexia en ze zijn minder tevreden zijn met hun lichaam dan bij Afrikaanse
vrouwen → persoonlijke interpretatie prof: in Afrikaanse cultuur w de vollere vrouw liever
gezien, dit zorgt dus voor minder eetstoornissen
2.3. Individuele verschilniveau
- nadenken of het mogelijk is om te voorspellen van welke individuen hun persoonlijkheid
over tijd zullen veranderen
- veranderingen die specifieke individuen treffen
- zoeken naar dingen van vroeger in het leven om latere uitkomsten te voorspellen
Voorbeelden:
- obv een aantal kenmerken v/e persoonlijkheidstest kan je voorspellen welke personen
kans maken op depressie, mid-life crisis, psychopathie en al preventief helpen om dit
later te vermijden
3. Stabiliteit v persoonlijkheidstrekken over de tijd
- verschillende opvattingen zijn mogelijk:
-> als je van stabiliteit uitgaat vertrek je vanuit een temperamentsmodel:
-> je w aangeboren met bv openstaan voor veel prikkels of niet
-> PH is biologisch bepaald en verandert niet over de tijd
-> PH is heel onderhevig aan omgevingsfactoren
-> rollen en levensveranderingen kunnen een invloed hebben (man is plots op
pensioen en begint zich te moeien met het huishouden waar de vrouw vroeger alles
besliste)
-> verandering
- temperament VS verandering → rangorde stabiliteit (zie bv man en huishouden, je bent op
zoek nr posities v mensen)
3.1. Stabiliteit v temperament gedurende de eerste levensjaren (baby en peutertijd
‘infancy’)
- bij baby’s, peuters en jonge kinderen stabiliteit onderzoeken dan nr temperament kijken
omdat PH later w uitgebouwd, temperament is het 1e wat men duidelijk waarneemt
- temperament: verwijst nr individuele verschillen die reeds vroeg tt uiting komen en die
meestal ook erfelijk bepaald zijn
7
, Onderzoek van Rothbart
-> ging temperament laten beoordelen v kinderen door verzorgers door nr een aantal
temperamentsfactoren te kijken
-> onderdelen v temperament volgens hem:
- activiteitsniveau: motorische activiteit, bv aantal armbewegingen
- lachen: frequentie, hoe vaak lachen
- angst
- stress bij beperkingen: als er iets gebeurt waardoor het kind iets niet meer kan doen
hoe overstuur is het kind dan, bv geen eten geven als het honger heeft of verhinderen
dat ze niet meer nr hun geliefd object kunnen
- troostbaarheid: na de stress bij beperkingen laten troosten en hoe snel vermindert
de stress dan, kalmeert het kind effectief eens het getroost w
- oriëntatieduur: duur dat een kind aandacht kan houden op bepaalde objecten zolang
er geen plotse verandering is bv hoe lang kan het kind met zijn blokjes spelen
- temperament heb je van kleinsaf mee, dit kan je meten bij jonge kinderen
- hij ging aspecten die meetbaar zijn bij jonge baby’s meten op verschillende leeftijden (3,
6, 9 maanden)
→ resultaten
- enkel pos correlaties: wie laag (of hoog) scoort op het ene moment scoort ook laag (of
hoog) op het andere moment
-> in het 1e levensjaar zijn er al stabiele verschillen, er zijn kinderen die laag of hoog
scoren en dit lijkt ook hetzelfde te blijven
- de meeste verbanden zijn middelmatig hoog
- doorgaans is er een hogere stabiliteit voor lachen en activiteitsniveau dan voor de
anderen
- PH trekken worden meer stabiel nr het einde v/h 1e levensjaar (1e kolom bv: corr 9-12m
is sterker (.68) dan corr 3-6 (.58))
- als je na een kortere periode opnieuw meet vind je doorgaans hogere stabiliteit
→ deze conclusies zijn bij vele studies te vinden over temperament, slim leren, ookal
geeft ze een andere studie toch zijn de conclusie vaak hetzelfde
→ niet corr vanbuiten leren maar de conclusies memoriseren
8