Onderwijskunde 1 (Klasmanagement): leerdoelen
1. Studenten definiëren klasmanagement. (H1)
klasmanagement = het treffen van maatregelen en voorzieningen die noodzakelijk zijn om
een omgeving in het leven te roepen en te handhaven waarin onderwijzen en leren kunnen
plaatsvinden.
2. Studenten lijsten de bouwstenen van goed klasbeheer (Redant) op en lichten deze toe. (H1)
1. controle: weten wat in je klas gebeurt/het
gedrag nakijken (door bv. rond te lopen) maar
ook de controle behouden
2. tempo: je tijdsindeling goed inschatten en
kunnen volgen (bv. checken of je materiaal
werkt op voorhand, je materiaal klaarzetten
(plan voor jezelf tijd in om alles op te zetten,
maar zorg dat je leerlingen kunnen werken aan
iets anders),...)
a. vlotte overgangen
b. voldoende hoog tempo
c. oog voor tempoverschillen tussen
leerlingen
d. geen tijd onnodig verliezen
3. duidelijkheid: duidelijke regels, duidelijke instructies (om je tempo en de controle te
behouden)
a. didactisch: leerdoelen expliciteren
b. lesstructuur
c. duidelijke instructies en opdrachten
d. gedragsregels
e. gezagsverhouding
4. motivatie: maatregelen om blijvend de aandacht van de leerlingen te trekken en
rekening houden met factoren die de motivatie kunnen beïnvloeden
a. afwisseling (activeren door differentiatie)
het doel: taakgerichtheid = de leerlingen zijn bezig met de taak die jij hen geeft
3. Studenten duiden de relatie tussen klasmanagement en goed lesgeven. (H1)
Wanneer de les van hoge kwaliteit is, zijn de leerlingen taakgericht bezig. Om een goede les
te kunnen geven moet je op voorhand goed nadenken over klasmanagement (d.w.z.
taakgerichtheid uit te lokken).
a. Lesdoelen en leerinhoud, o.a. (duidelijkheid)
i. Duidelijke doelen vooropstellen (motivatie, duidelijkheid, tempo en controle)
ii. Aansluiten bij leefwereld van de leerlingen (motivatie)
b. Keuze en uitvoering van werkvormen, o.a.
i. Activerende werkvormen (motivatie, tempo)
ii. Differentiatie inbouwen (motivatie, tempo)
c. Begeleiding door en de stijl van de leraar, o.a.
i. Succeservaringen realiseren (motivatie)
ii. Bewerkstellingen van een positief klasklimaat (motivatie)
4. Studenten herkennen en benoemen kenmerken van scholen in een grootstedelijke context.
Studenten beschrijven en verklaren deze kenmerken. (H1)
1
, a. verschillen in etnische achtergrond (een grotere diversiteit qua etniciteit in
stadsscholen); sociaaleconomische verschillen (meer kinderen uit kansarme gezinnen
of uit een lagere sociale klasse in stadsscholen);
b. andere thuistaal (in stadsscholen meer leerlingen die thuis een andere taal spreken
en min der goed de schooltaal beheersen);
c. opleidingsniveau van ouders (minder ouders met een diploma in stadsscholen);
samenstelling van het gezin (meer eenoudergezinnen);
d. ouderbetrokkenheid (minder actieve betrokkenheid van familie en gemeenschap);
problematische afwezigheden (meer afwezigheden en spijbelgedrag in
stadsscholen);
e. mobiliteit van leerlingen (leerlingen veranderen meer van school, meer drop-out,
schorsing en uitsluiting van leerlingen);
f. doorstroom (meer verwijzingen naar buitengewoon/speciaal onderwijs, minder
doorstroom naar hoger onderwijs);
g. motivatie en schoolresultaten (meer apathie en ongeïnteresseerd zijn, minder
engagement van leerlingen, lager slaagpercentage, lagere resultaten op toetsen);
h. verloop van leraren (groter verloop in stadsscholen).
Een extra moeilijkheid is dat het lerarenkorps vaak deze diversiteit niet weerspiegeld! Wat
helpt is proberen actief te luisteren en ook deze leerlingen te erkennen (door bv. ook niet-
Westerse invalshoeken aan bod te brengen) zodat ook zij een gevoel van waardering krijgen.
Een open houding – waarin de leraar niet beoordeelt – is dus noodzakelijk.
5. Studenten lijsten de kenmerken van de klas (Doyle) op en omschrijven deze kenmerken.
(H5)
a. Multidimensionaliteit: meerdere dimensies
spelen op elkaar in, vaak zijn deze individueel
onder leerlingen verschillend en zijn deze ook
nog eens van de leraar verschillend
i. Leerstijlen
ii. Niveauverschillen
b. gelijktijdigheid: er gebeurt vanalles tegelijkertijd
i. factoren van buitenaf (bv. brandalarm)
ii. factoren vanuit de leerlingen (bv.
leerling die begint te huilen, vraag een
toets te verschuiven, ingaan op een
vraag (ja/nee),...)
c. onvoorspelbaarheid: je weet nooit wat er gaat gebeuren, maar je kan je hierop
voorbereiden
tip: op voorhand nadenken over mogelijke nodige interventies en standaardreacties
d. openbaarheid: alles gebeurt onder continue toezicht van iedereen
! niet enkel tijdens het lesgeven, maar ook in groepswerk
! interventies hebben effect op iedereen
e. geschiedenis: gebeurtenissen vinden nooit geïsoleerd in de tijd plaats
! van de groep onderling, maar ook tussen jou en de groep -> er is een set
(ongeschreven) regels en verwachtingen gevormd
i. net een buis op een toets
ii. gevecht geweest
iii. zware les gehad
2
, f. onmiddellijkheid: je moet onmiddellijk reageren, alles speelt zich in een snel ritme af
tip: op voorhand nadenken over mogelijke nodige interventies en standaardreacties
6. Studenten onderscheiden klaskenmerken van Doyle in een reële klassituatie en duiden de
relatie met klasmanagement. (H5)
Toepassing van doel 5
De relatie tussen klasmanagement en de kenmerken van Doyle is dat de leraar tijdens
zijn/haar klasmanagement rekening moet houden met de klaskenmerken van Doyle.
7. Studenten leggen het ABC uit en bespreken de samenhang met lerarengedragingen. (H2)
Autonomie, Betrokkenheid, Competentie
= 3 psychologische basisbehoeften van de mens -> Deze zorgen voor motivatie
1. Autonomie: de leerling verantwoordelijkheid geven (bv. zelf oefening verbeteren, de
leerling zelf toezicht laten doen, laten meebeslissen in planning,...) - leerling heeft
uiteindelijk zijn eigen leerproces in handen
2. betrokkenheid: zorgen voor een goede relatie (bv. namen leren kennen, praten over
kleine dingen zoals hobby’s,...)
respect en solidariteit - veiligheid – motivatie
3. competentie: taken die de leerlingen aankunnen, maar hen nog steeds voldoende
uitdagen (bv. moeilijke oefeningen in de klas en makkelijkere thuis, de toets/taak iets
gemakkelijker maken (differentiatie),...)
Door in te zetten op de 3 basisbehoeften van de mens zijn leerlingen gemotiveerder. Dit leidt
tot meer betrokkenheid en uiteindelijk ook een hoger leerrendement.
erkenning/waardering - hogere zelfwaardering - hoger zelfvertrouwen - betere leerinzet -
betere resultaten
8. Studenten sommen de diverse soorten motivatie volgens de zelfdeterminatietheorie op en
classificeren deze soorten. (H2)
Motivatie = beweging: je moet ervoor zorgen dat je jongeren opvoedt, maar ook dat ze
gemotiveerd geraken
Zelfdeterminatietheorie: Van Steenkiste
- Kunnen leerlingen op een welwillende manier studeren als ze de studiestof niet
interessant vinden?
Ja, indien ze erin slagen om zich het persoonlijk belang van de studiestof eigen te maken.
Een leraar kan AUTONOME motivatie bij leerlingen uitlokken! (Voorbeelden: zie leerdoel 8)
! deze evolutie vind niet altijd plaats: verplichten om iets te doen motiveert dus niet altijd
meer.
3