Algemene pathologische ontleedkunde
H1 Ziekte en diagnose
Bestuderen en diagnosticeren ziekten gebruik makend van morfologische kenmerken (! Niet alles
gepaard met structurele afwijkingen die door morfologische methoden kunnen benaderd worden).
Morfologie: niveau cellen, weefsels en organen + uitbreiding macromoleculen (histochemie,
immunohistochemie).
1. Wat is ziekte, diagnose, rol van histopathologie?
Ziekte: suboptimaal functioneren. Diagnose: proces, strategie in interpreteren klacht patiënt naar
identificatie ziekte, ook eindpunt benoemen ziekte. Pathologisch anatomisch onderzoek!
Beperkingen:
- Niet alle ziektes hebben morfologische uitdrukkingsvormen bv diabetescoma,
hartritmestoornissen
- Morfologie: niet automatisch specifieke diagnose; sommige letsels: veel aandoeningen.
Correlatie met klinische gegevens!
- Probleem representatitivteit. Gepreveleerde weefsel juiste plaats meten. Letsel onder
carina trachea: niet door mucosabiopsie. Punctie groot sarcoom (zeer heterogeen beeld:
laag hooggradig) kan onvolledig zijn
- Niet alle letsels in gepreleveerde weefsel worden gevonden. Letsel kleiner? Trefkans kleiner.
Kans op ontdekken tumorcellen als meer aberrant.
- Onderzoek te vroeg: letsels in prediagnostisch stadium. NMR in staat te detecteren zonder
histologisch substraat.
2. Doelstelling morfologisch onderzoek
Antwoorden op volgende vragen:
- Is er tumor aanwezig of is het letsel, ontsteking of ander?
- Tumor: goed of kwaad?
- Welke tumor? Graad differentiatie? behandeling en prognose!
- Uitbreiding of uitzaaiing tumor? nabehandeling en prognose!
- Geen tumor: etiologie letsel? Infecties door bacteriën, virussen, endogene of exogene
materialen neerzetting, beschadiging door metabole afwijkingen
- Type, graad activiteit en ernst letsel; sluimerende of actieve ontsteking? behandeling
- Graad vordering schade en omkeerbaarheid schade? behandeling en prognose
3. Methodes in pathologie
Staal: macro of microscopisch onderzoek. Staal: losse cellen (cytologie), klein weefselfragment
(biopsie), weefsel/orgaan na operatie (resectiespecimen) of na overlijden (autopsie)
3.1 Cytopathologie
Relevantie:
Afschrapen cellen van mucosa of cellen uit weefsel dmv aspiratie diagnose. Kijken afwijkende
kenmerken cytoplasam en kernen
,Voordelen en nadelen:
Beperkt tot staal en ogenblik staal sampling errors: staal op verkeerde plaats genomen, bevat
geen cellen van letsel; technische problemen: staal niet goed gefixeerd of bewerkt
interpretatieproblemen: niet alle tumoren laten zich
diagnosticeren dmv cytologisch onderzoek: niet opgemerkt in staal.
Indien diagnose: weinig info over stadiëring
Weinig ingrijpend en betrouwbaar!
3.2 Histopathologie
Weefsels ofwel door prelevaties tijdens diagnostische ingrepen (biopsietang/naald) of resectie één
of meerdere organen of gedeelten (resectiestukken: eerst macroscopisch onderzoek)
prelevementen nemen en bewerken. Paraffinecoupes, vriescoupe, histochemie,
immunohistochemie, enzymhistochemie, elektronenmicroscopie, moleculaire technieken
3.3 Autopsie
Uitwendige schouwing en inwendige sectie: organen uit lijk, geïnspecteerd en weefselfragmenten
gefixeerd voor microscopisch onderzoek. Kan niet tegen uitdrukkelijke wil nabestaanden, respect
voor filosofische en religieuze bezwaren. Sereniteit essentieel, info = beroepsgeheim
Indicaties:
- Medicolegaal: verdachte of gewelddadige overlijdens. Gerechtelijke autopsies niet tenzij
gezegd door parket; wordt niet gevraagd aan nabestaanden!
- Klinisch/wetenschappelijk: enkel indien lijk vrijgegeven door parket. Overlijden tgv ziekte:
nuttig om onbegrepen elementen op te helderen
Klinische en sociale relevantie autopsies:
- Vaststellen doodsoorzaak
- Controle juistheid klinische diagnose
- Wetenschappelijk onderzoek: samenhang en oorzaak ziekten
- Epidemiologie: correcte statistieken ivm incidentie ziekten en voorstadia
- Relevante afwijkingen vinden die nooit in leven waren gevonden
H2 Ontsteking
1. Inleiding
= homeostatisch mechanisme: lokale beschadiging weefsel elimineren = fysio(patho)logisch proces
uitgelokt door beschadigend agens en organisme behoeden voor blijvende schade.
Normaal: ontsteking volledig herstel weefsel; soms schade helingsreacties. Sommige
beschadiging bv snijwonde: ook helingsreacties.
Slagveld: agressor, verdediger en lokale onschuldige bevolking (parenchymcellen van orgaan waar
het afspeelt)
- Agressor: fysisch (verbranding, trauma, straling), chemisch, gevolg intracellulaire
vermenigvuldiging virussen, overgevoeligheidreacties of weefselnecrose door gebrek
zuurstof
- Verdediging: neutrofielen, eosinofielen, monocyten/macrofagen, bloedplaatjes,
endotheelcellen, fibroblasten, mastcellen/basofielen, T lymfocyten, B lymfocyten en NK
cellen; chemische taal; alleen neutrofielen en macrofagen: fagocytose
- Lokale parenchymcellen: lijden onder ‘geweld’, soms mediatoren produceren
2
, Acute ontsteking: klinisch manifest, veel symptomen (RCDTF), exsudatief neutrofiel
Chronische ontsteking: langere tijd, minder intens, proliferatief macrofaag en lymfocyt
Elke vorm: zowel exsudatief als proliferatief
2. Exsudatieve ontsteking
Brengen van vocht (met eiwitten) en cellen (neutrofielen) naar schade. Vocht: eerst, cellen: meer tijd
nodig. Vroeg: weefsel vasoconstrictie bleek, kort erna: vasodilatatie rood, na tijdje: stase
paars
2.1 Vaatveranderingen
Lokale controle bloedvoorziening
Rust: groot deel capillairen afgesloten.
Initiële vasoconstrictie
Na inwerkende beschadiging bv trauma vasoconstrictie precapillaire sfincters arteriolen bleek
worden weefsel. Duurt enkele minuten
Actieve hyperemie
Vlug erna: relaxatie precapillaire sfincters groter debiet door vaatbed oiv mediatoren (vooral
histamine door bloedplaatjes en weefselbasofielen afgegeven). Verhogen hoeveelheid bloed door
weefsel
Vertragen en stase bloedstroom
Enige tijd: bloedstroom snelheid neemt af omdat progressieve openingen capillairen groter debiet
aankan dan dilatatie aanvoerende arteriolen kan aanbieden gedesatureerd bloed en donker
paars. Gelijktijdige toename permeabiliteit vaten: hematocriet stijgen stijging viscositeit (ook
stijging door lever: productie acute fase eiwitten) RBC plakken aan elkaar rouleaux vorming
Venulaire kant: diapedese op gang effectieve lumen afvoerende venulen kleiner
2.2 Vochtverplaatsingen
zwelling weefsel = exsudaat met eiwitten (<-> transsudaat: verhoogde filtratie vocht zonder
wijziging doorgankelijkheid eiwitten).
2.2.1 Permeabiliteit water en elektrolyten
Wijziging onder invloed ontstekingsprocessen
- Filtratiedruk arteriolaire zijde toegenomen door dilatatie afferente arteriool en precapillaire
sfincters
- Veneuze zijde: hydrostatische druk toegenomen door progressief meer cellen aan venulaire
endotheelcellen kleven netto filtratie
- Terugresorptie filtraat oiv colloïdaal osmotische druk verminderd door verschil in
eiwitconcentratie tussen intravasculaire en extravasculaire neemt af door toename
permeabiliteit voor eiwitten
netto verhoogde filtratie zonder terugresorptie veneuze kant sterke stijging weefseldruk
belangrijke toename percolatie
vocht door weefsel toegenomen lymfestroom
3