Fiscaal recht
TITEL I . INLEIDING
HFDST 1. BEGRIPPEN……………………….…………………………………………….…………………………………………………………………………...1
a. Algemeen begrip van de belasting
§ HvC: belasting = heffing, op grond van gezag, op de geldmiddelen van personen die het
grondgebied bewonen, of daar belangen bezitten, om voor diensten van openbaar nut te
worden aangewend
b. Essentiële kenmerken
§ Publiekrechtelijke schuldvordering : dwang
• Tot belasting bevoegde overheden: de Staat, de gewesten, de provincies, de
gemeenten en de agglomeraties en de federaties van gemeenten (art170GW)
• Art173GW: W/D/O kan belastingheffende bevoegdheid toekennen aan
publ.rechtelijke organisme die belast zijn met een taak van algemeen belang
§ Financieel doel: om voor diensten van openbaar nut te worden aangewend..........................2
• Bestemmingsheffing
o Bijzondere bestemming ontneemt nt karakter van belasting
o Vb. wegenfonds, MINAfonds
• Parafiscaliteit
o Heersende mening: SZbijdragen zijn juridisch geen belastingen
§ Reden: voorafbepaalde bestemming (nt overtuigend)
§ Gestorte bijdragen behoren rechtens nt toe aan de overheid
o AH: legaliteitsbeginsel inzake belastingen nt van toep. op SZbijdragen
§ Fundamenteel verschil: bestemming
• Belastingen: algemene uitgave van openbaar nut te dekken
• SZ: financiering van tegemoetkoming ter
vervanging/aanvulling van het inkomen uit arbeid
§ Afwezigheid van individuele tegenprestatie………………………………………………………………………….3
• Vergoedingsretributie
o Art. 173GW: 2soorten retributies: eigenlijk, oneigenlijk (belastingen)
o Omschrijving vergoedingsretributie…………………………………………………………….4
§ RvSt: vergoeding voor vrijwillig gebruik prestatie overheid
§ HvC: vergoeding prestatie overheid (slaat geen acht op verplicht of
facultatief karakter) +billijk bedrag
o Rechtstreekse en individuele tegenprestatie
§ AH: geen retributie bij indirect voordeel
• Verhaalbelasting
o Vergelding van de door overheid verleende diensten/prestaties waarvan
men verplicht is gebruik te maken, door de groep van personen die vermoed
worden er bijzonder voordeel uit gehaald te hebben
c. Kwalificatie door de overheid zelf………………………………………………………………………………………………5
§ Nt bindend, rechter moet zelf de juiste aard van de bijdrage bepalen
§ Vroeger: principe alleen relevant voor lokale heffingen
• Heffingen ingevoerd door W/D/O konden nt door rechter aan de GW worden
getoetst (SZ geen belastingen, want wetgever erkende ze nt als belastingen)
§ AH: ’89: W/D/O kunnen getoetst worden aan grondwettelijk gelijkheidsbeginsel
• Decreet dat vaststelling van de belastbare grondslag aan de regering toevertrouwde
-> verschil in behandeling inzake ovh die gemachtigd is belastinggrondslag te
bepalen (art170 waarborgt dat iedere burger nt onderworpen zal worden aan een
belasting waarover nt is beslist door een vergadering die democratisch is verkozen)
§ AH ’03: bevoegd om W/D/O te toetsen aan art170GW
1
,HFDST 2. INDELING VAN DE BELASTINGEN
1. Vaste, evenredige en progressieve belastingen………………………………………………………………………………………………6
- Vaste belastingen: bedrag is steeds hetzelfde
- Evenredige belastingen: vast percentage op veranderlijke grondslag
- Progressieve belastingen: percentage stijgt naargelang grondslag toeneemt
2. Directe en indirecte belastingen: nauwelijks praktisch belang
- Economisch criterium (uiteindelijk gedragen door…)……………………………………………………………………………………..7
o Directe belasting gedragen door belastingbetaler
o Indirecte belasting afgewenteld op anderen
- Administratief-juridisch criterium (heffingstechniek)
o Directe belasting treft min of meer voortdurende toestanden
o Indirecte belasting: toevallige of voorbijgaande gebeurtenissen
HFDST 3 : OVERZICHT VAN DE VOORNAAMSTE BELASTINGEN
Afdeling 1. Directe belastingen
1. Inkomstenbelastingen
- 1919: analytisch stelsel
o 3 cedulaire of gesplitste belastingen: (3 soorten inkomsten) grond, mobiliën en bedrijfsb.
o Naargelang aard van inkomsten: andere belasting
o Ook overkoepelingsb. + b. op bepaalde inkomsten
- 1962: synthetisch stelsel…………………………………………………………………………………………………………………………………8
o 4 synthetische b.: (4 soorten b.plichtige): personen, venn., rp en nt inwoners
o Gedeeltelijk: voorheffing (voortzetting cedulair): onroerende, roerende- en bedrijfsvoorheffing
- 1988: grondige wijzigingen -> 1992: coördinatie: WIB (2001: wijzigingen WIB)
2. Met inkomstenbelasting gelijkgestelde belasting……………………………………………………………………………………………9
Afdeling 2 : Indirecte belastingen
1. Belastingen geheven door de vroegere administratie van de B.T.W., Registratie en Domeinen
2. Belastingen geheven door het bestuur van douane en accijnzen
HFDST 4 : GRONDBEGINSELEN VAN HET FISCAAL RECHT………………………………………………………………………………………….10
Afdeling 1 : Het legaliteitsbeginsel (art 170 GW)
- Invoering van de belasting moet gebeuren door (en nt krachtens) een wet
- Gevolgen
o Alles is vrij van belastingen, tenzij de wet anders bepaald
o Adm. moet wetten toep. zoals ze zijn, geen toevoegingen/beperkingen
o Geen wilsovereenstemming tussen fiscus en b.plichtige
o Alles wat essentieel is moet in de wet staan
Afdeling 2 : Het gelijkheidsbeginsel (art10 en 172 GW)
- Geen voorrechten. Geen vrijstellingen of verminderingen dan door een wet.
Afdeling 3 : Het annualiteitsbeginsel (art171GW)……………………………………………………………………………………………………..11
- Over de belastingen wordt jaarlijks gestemd (wetgever geeft elk jaar machtiging aan de uitvoerende macht
om de belastingwetten toe te passen)
- Gevolg: 3 elementen voor ontstaan fiscale schuld: voltrokken b. feit, organieke belastingswet, begrotingswet
- Noot: annualiteit ≠ eenjarigheid (wettelijke regel: art360WIB)
Afdeling 4 : De belastingwet is van openbare orde........................................................................................................12
- Gevolg: geen overeenkomsten, geen dading, geen belastingsontduiking
- Geen overeenkomsten over rechtskwesties: bestaan fiscale schuld hangt uitsluitend af van de wet
- Wel feitenkwesties: vb. bedrag beroepskosten overeenkomen
o Klassieke leer: akkoord over een feitelijke kwestie is nooit bindend (fiscale wet moet toegepast
worden op de werkelijke feiten, ovh mag nt minder belasting innen dan is verschuldigd)
2
, o Oplossing: overeenkomst levert vermoeden dat de bewijslast omkeert
o Nu: fiscus kan gebonden worden door foutieve inlichtingen/toezeggingen o.g.v. behoorlijk bestuur
- Fiscale fraude of belastingsontduiking: Verboden………………………………………………………………………………………..13
o 2 elementen: materieel (simulatie/schending b.wet) + moreel (intentie)
- Belastingsontwijking of wetsontduiking: toegelaten
o Wetsontduiking = wanneer een voorschrift van dwingend recht een bepaald resultaat heeft willen
verbieden en iemand met ontduikingsopzet, door middel van toegelaten handelingen, zich in een
toestand wringt die de verboden toestand zeer dicht benadert
o = ontduiken op een legale manier, kiezen voor de minst belaste weg
o HvC: toegelaten (geen wettelijke verplichtingen schenden + alle gevolgen aanvaarden)
o Art344: voert theorie van de wetsontduiking in
§ AH: geen strijdigheid met art170GW
§ HvC: beperkte invulling, herleidt art344 tot toepassing van de klassieke simulatieleer
HFDST 5 : BIJKOMENDE PRINCIPES…………………………………………………………………………………………………………………………..14
Afdeling 1 : Interpretatie van de Fiscale Wet
- Strikte interpretatie (geen ruimte voor beleid van de rechter)
o In dubio contra fiscum: twijfel – interpretatie tegen fiscus
o Afhankelijk van wie bewijslast draagt (vrijstelling: bewijslast belastingplichtige)
- Verhouding fiscaal recht / andere rechtstakken…………………………………………………………………………………………15
o HvC: gemeen recht, tenzij fiscaal afwijkt. Tendens naar autonomie
Afdeling 2 : Is de fiscus een derde?
- Vestiging van de belasting: geen derde(vrijstelling: bewijs bij belastingplichtige)
- Invordering van de belasting: derde……………………………………………………………………………………………………………..16
TITEL II: DE INKOMSTENBELASTINGEN
HFDST 1 : INLEIDING…………………………………………………………………………………………………………………………………………………17
1. Wezen van de Inkomstenbelasting – historiek
- België: vóór 1919: inkomstenbelasting op vermoed inkomen (aantal ramen, paarden, …)
- 1919: op werkelijk inkomen (internationaal: uitvinding van de 19eE)
o Meer rechtvaardigheid, burgers treffen naar draagkracht
o Nt overroepen, voornaamste kenmerk: kan veel opbrengen
2. Grondslag
- Wet belast inkomen -> inkomen nt gedefinieerd -> leemte opgevangen door rs en rl
- Algemene theorieën
o Bronnentheorie: alleen hetgeen voortkomt uit stabiele bronnen (nt bronnen zelf of hun
waardevermeerderingen) (vruchten van OG, RG en K, vruchten van regelmatige arbeid)
o Vermogensvergelijkingstheorie: elke verrijking , zelfs toevallig (vruchten + waardetoename)…..…….18
- Keuze van de Belgische wetgever: vooral bronnentheorie (rs: teruggegrepen naar civiel recht voor definitie)
- Civielrechtelijk inkomensbegrip: inkomen is alles wat een zaak periodiek aan vruchten voortbrengt zonder
haar wezen aan te tasten of de substantie te veranderen (=huidige definitie)
o Meerwaarden en vermogenaangroei behoren nt tot begrip
o In beginsel nt belastbaar, fiscale wet voorziet verschillende uitz
3. Vier inkomstenbelastingen voor vier soorten van belastingplichtigen (art1)……………………………………………….19
- PB en VB: belasting op het globale inkomen, maar art1§2 voorziet in het bestaan van voorheffingen
o Principe: één belasting op het globaal inkomen, geheven in twee fasen (voorheffing, verrekening)
o Werkelijkheid: vele voorheffingen krijgen het karakter van eindheffingen………………………………………20
4. Immorele of illegale inkomsten: blijven belastbaar (vb. inkomsten uit loterijen die verboden zijn)
3
, HFDST 2 : DE PERSONENBELASTINGEN……………………………………………………………………………………………………………………21
Inleiding
1. Definitie (art1-3)
- Rijksinwoner (art2,§1,1°)
- Woonplaats of zetel van fortuin: feitelijke toestand, waar men werkelijk woont/verblijft/zetel v fortuin heeft
o Weerlegbaar vermoeden (ten voordele van de fiscus): rijksregister (art2,§1,1°,al2)
o Onweerlegbaar vermoeden: gehuwden: plaats waar het gezin gevestigd is (art2,§1,1°,al3)
- PB in principe enkel op levenden, maar fictiebepalingen (overleden belastingplichtige wordt beschouwd als
in leven voor belastingheffing -> aanslag ten name van de nalatenschap) (art28, 31 en 32)
2. Uitzonderingen (art4): extraterritorialiteitsfictie (nt aan PB onderworpen)………………………………………………..22
3. Belasting op wereldinkomen (art5): aan PB onderworpen zelfs voor in het buitenland behaalde inkomsten
- Staat mag belasting heffen v subjecten/objecten als die voldoende aanknopingspunt met die staat
Overzicht van de structuur van de personenbelasting
1. Grondslag van de personenbelasting
- Totaal netto inkomen (art6) (inkomsten uit OG, RG en K, beroepsinkomsten en diverse inkomsten)
- Men moet telkens van bruto naar netto (allerlei vrijstellingen)
- Globalisatie: Vervolgens worden de 4 categorieën opgeteld (veel uitzonderingen)
2. Gezinssituatie……………………………………………………………………………………………………………………………………………….23
- Historiek
o 1962: samenvoeging inkomsten echtgenoten en kinderen
§ PB is progressieve belasting: gehuwden benadeeld
o 1988: cumulprincipe grotendeels afgeschaft -> 2001 volledig afgeschaft
o 2005: wettelijk samenwonenden gelijkgesteld met echtgenoten (art2,2°)
- Principes
o Decumul (art126, 127): alle inkomsten van echtgenoten gedecumuleerd belast
o Huwelijksquotiënt (art87): wanneer slechts één echtgenoot beroepsinkomsten heeft, wordt 30% pro
fisco overgeheveld naar de andere, die daarop afzonderlijk wordt belast
3. Aftrekken van art104-116 op de inkomensmassa’s
- Van het totaal netto inkomen mogen nog bepaalde bestedingen afgetrokken worden
- Verdeling van de aftrekken over de afzonderlijk belastbare inkomens van de echtgenoten, met
overdraagbaarheid naar de andere van een eventueel nt-afgetrokken saldo (art105)
4. Berekening van de belasting…………………………………………………………………………………………………………………………24
- Gewoon stelsel: basistarief, reeks verminderingen, eventueel één vermeerdering
- Bijzondere stelsels
o Omzetting sommige kapitalen naar fictieve rente
o Afzonderlijke aanslagvoeten
o Bonificatie wegens bepaalde voorafbetalingen
- Dit alles op jaarbasis: art360
- Aanslagjaar – belastbaar tijdperk
o Belastbaar tijdperk: periode waarvan de inkomsten de grondslag uitmaken van de belasting
o Aanslagjaar: jaar waaraan de b. van een bepaald belastbaar tijdperk wordt verbonden
o Verhouding :
§ PB: belastbaar feit voltrokken op 31dec van het belastbaar tijdperk om 24u
§ Aanslagjaar: jaar dat volgt
- Plaats van de voorheffingen in dit systeem……………..……………………………………………………………………………………25
o Voorheffingen = voorschotten die in de loop van het belastbar tijdperk worden ingehouden of
gevestigd.
Deel 1. Grondslag van de personenbelasting…………………………………………………………………………………………………………….26
Afdeling 1. Inkomsten uit OG
1. Stadia in de belastingheffing (art1§2)
- Onroerende voorheffing (art251-260): zelfstandige belasting (verrekenbaarheid afgeschaft)
- Globale PB (art7-15)
4