ETHIEK 1
1. WAT IS ETHIEK?
Ethiek is het antwoord op de vraag ‘waarom?’, hierbij moet je uw keuzes rechtvaardigen.
Voorbeeld: Je bent op een feest. Het is laat. De meeste gasten zijn al naar huis. Je ziet een man, die je niet
kent, die behoorlijk beneveld is. Drinken slaapt hij zijn roes uit. Je kent hem niet, je hebt hem nog nooit
gezien. Op dat moment valt de portefeuille uit de zak van de dronken man. Als de portefeuille op de grond
valt, zie je dat daarin meerdere honderden euro’s zitten. Je zou dat geld kunnen wegnemen, zonder
daarvoor rekenschap te moeten geven. Niemand ziet je. Niemand zal je verdenken. Er zijn geen
bewakingscamera’s. Neem je dat geld mee? Ja of nee? Kan je daarvoor argumenten geven?
Optie 1 is dat je egoïstisch kan zijn, door het geld te nemen. Dit kan voor jou persoonlijk voordelen hebben
als de anderen niet egoïstisch zijn. Maar als iedereen zo zou redeneren, en dus egoïstisch is, kan er geen
samenleving gevormd worden, en zal deze samenleving niet kunnen functioneren.
Andere opties zijn, dat je gaat denken vanuit religie. Je neemt het geld niet, omdat de Bijbels zegt dat je
niet mag stelen. Verder kan je denken volgens ‘recht’, het is namelijk verboden om te stelen. Of de moraal
(het geweten) kunnen een rol spelen in je beslissing.
Maar wat als de situatie minder eenduidig is, in vorig voorbeeld was het duidelijk, ofwel neem je het geld ofwel
neem je het geld niet. Niet kiezen is dus ook een keuze.
• Heeft iemand recht op euthanasie? • Mogen we moerassen droogleggen?
• Is genetische manipulatie toegelaten? • Is het kweken van kortsnuitige honden toegelaten?
• Mag onthoornen van runderen? • Moeten we dierentuinen sluiten?
Er is niet zomaar één antwoord, maar niet ieder antwoord is ok. Als je vindt dat elk antwoord ok is, dan ga je uit
van het absoluut relativisme, dit is de ethiek van de psychopaat.
Als niet ieder antwoord ok is, moet je een onderscheid maken tussen juist en fout, daar begint de ethiek. Je
moet een kritische afstand nemen, en gestructureerd en logisch nadenken over de eigen moraal. Je moraal moet
rationeel (logisch), traceerbaar (volgbaar) en coherent (samenhangend) zijn. ‘Wat’ is minder belangrijk, dan
‘hoe’ en ‘waarom’.
Tegelijk zijn morele vragen nauw met feitelijk-beschrijvende vragen verbonden: ethisch nadenken speelt zich
niet in het luchtledige af. Vragen zoals die over het klonen van dieren hebben getallen, data en feiten nodig als
uitgangspunt. Deze data zijn nodig, maar kunnen de ethische discussie niet vervangen. Gegevens kiezen niet,
zien geen grenzen, wegen niets af … ze zijn af te wegen.
1. Wat moet ik doen om chocolade te temperen? (feitelijke vraag)
2. Mogen we katten permanent binnen houden? (morele vraag)
3. Is herbicide bruikbaar tegen Japanse duizendknoop? (feitelijke vraag)
4. Zou ik bloemkolen kweken of varkens? (wordt steeds meer een morele discussie, door het milieu)
Ethiek is een systematische logische traceerbare studie of reflectie over goed en kwaad in het menselijk
handelen.
Voorbeeld: Een leeuw begint aan een antilope te eten, terwijl de antilope nog niet volledig dood is. Hier
kan je de ethiek niet op toepassen, aangezien het een dier is, en het dier dus niet ethisch kan denken.
1
, 2. MENS, MAATSCHAPPIJ EN ETHIEK
Er zijn heel veel componenten die maken of het een probleem is of niet. Theoretisch gezien telt alles wat een
intrinsieke waarde heeft. Een intrinsieke waarde is een waarde los van secundaire, irrelevante eigenschappen.
De intrinsieke waarde bepaalt de grens voor handelen.
Voorbeeld: Als ik op een bank sla gaan weinig mensen daar een probleem van maken, dit is een menselijke
handeling tegenover een ding. Sla ik op een persoon of dier gaan er meer mensen een probleem van
maken, dit is exact dezelfde handeling maar dan tegenover een mens of dier.
Alles wat een intrinsieke waarde heeft is ethisch relevant (moreel relevant). Je bent ofwel een morele
agent/actor, dit wil zeggen dat je een moreel subject bent, of je bent een morele patiënt, dit wil zeggen dat je
een moreel object bent. Morele subjecten zijn mensen met het volle vermogen tot het maken van ethische
beslissingen. Maar niet alle mensen zij morele subjecten. Kinderen, dementen, mensen met een mentale
beperking of overleden mensen zijn geen morele subjecten, maar morele objecten. Je stopt niet met mens zijn
als je overleden bent, dus dit zijn morele objecten. Dus sommige mensen zijn morele subjecten en sommige
mensen en andere entiteiten zijn morele objecten. Entiteiten zijn op zichzelf functionerende dingen (mensen,
dieren, planten, ecosystemen …). Het hangt van persoon tot persoon af hoe ruim je morele cirkel is. Als je vindt
dat enkel mensen een intrinsieke waarde hebben, dan bevind je u in de mensgerichte ethiek, of het
antropocentrisme. Als je vindt dat ook dieren een intrinsieke waarde hebben, dan bevindt je u in de diergerichte
ethiek, of het zoöcentrisme. Denk je verder en vind je dat ecosystemen ook een intrinsieke waarde hebben, dan
bevindt je u in de milieugerichte ethiek, of het ecocentrisme. De morele cirkel breidt uit met de tijd, meer
entiteiten worden in deze tijd als ethisch relevant beschouwd.
Ethiek is een systematische reflectie, maar werkt niet volgens een bepaalde systematiek. Er is geen gouden
standaard, aangezien er meerdere systemen en stromingen zijn binnen de ethiek. De grote drie stromingen zijn
de deugdenethiek, de plichtethiek en de gevolgenethiek. Daarnaast zijn er nog vele andere kleine stromingen.
In deze stromingen wordt er geen uitspraak gedaan over wat of wie er relevant is, maar over hoe we nadenken.
De deugdenethiek is gestart bij de Oude Grieken. Om onderscheid te maken tussen goed of slecht wordt er
gekeken naar het doel van de handeling. Als de intentie van de handeling goed is, dan is de handeling ook goed.
Het doel wordt bepaald door wie het uitvoert en de karaktereigenschappen van deze persoon. Een deugd is het
rationele midden tussen twee passies. De vier belangrijkste deugden zijn moed, gematigdheid, verstandigheid
en rechtvaardigheid. De twee passies van moed zijn bijvoorbeeld lafheid en overmoed.
Gevolgenethiek of consequentialisme werd uitgewerkt door Jeremy Bentham en werd verder geconcretiseerd
door John Steward Mill. Het gaat erover om zoveel mogelijk goede effecten te hebben voor zoveel mogelijk
entiteiten. We moeten vreugde bevorderen en pijn en lijden verminderen. Iets is goed als er meer positieve
effecten zijn dan negatieve effecten. Als de positieve effecten groter worden en de negatieve effecten kleiner
worden, dan wordt de handeling dus beter. Dezelfde gevolgen wegen voor alle entiteiten hetzelfde. Pijn voor
mensen is hetzelfde als pijn voor dieren. De belangrijkste versie van de gevolgenethiek is het utilitarisme.
Plichtethiek of rechtenethiek gaat erover dat een entiteit het leven moet kunnen beleven voor het intrinsiek
waardevol is. De plichtenethiek heeft morele principes (categorische principes), deze principes resulteren in
rechten en plichten. Als iemand het recht heeft om te blijven leven, dan heb ik de plicht om deze persoon niet
te vermoorden. Er zijn dus rechten om op bepaalde manieren (niet) behandeld te worden. Dus als er geen
negatieve effecten zijn, kan iets toch problematisch zijn.
Voorbeeld: Je vindt de portemonnee van iemand die 100.000 €/maand verdient. Als je het geld zou nemen
dan heeft dit veel goede gevolgen voor jou en weinig negatieve gevolgen voor de andere. Toch vertelt de
plichtenethiek ons om de portemonnee niet te nemen!
2