Ondernemingsrecht
Inleiding
Economisch recht/ ondernemingsrecht: Alle rechtsregels die in het economisch leven moeten
worden nageleefd, niet enkel door ondernemingen maar ook door consumenten (vennootschappen,
handelscontracten, bewijsregels, consumentenrecht, …)
Vennootschapsrecht: het recht dat de werking van vennootschappen regelt: bevoegdheden organen,
verplichtingen en beperkingen bij de uitoefening van activiteiten, interne conflicten, aandelen,
oprichting en einde, …
Marktrecht: regels door ondernemingen te respecteren bij het aanbieden van hun goederen en
diensten (producten), ter bescherming van de concurrenten en consumenten
Bronnen van het economisch recht
1. Wetgeving
a. Nationale wetgeving
i. Wetboek Economisch recht, wetboek vennootschappen en verenigingen, …
ii. Federale wetten, vennootschapswetten, …
iii. WER: 20 boeken:
1. 1 met definities
2. 1 met algemene principes
3. 1 met controle en sancties
4. 1 met …
iv. WVV: wettelijke bepalingen van toepassingen
v. BW: belangrijke regels uit burgerlijk recht zijn ook van toepassing in het
ondernemingsrecht
b. Koninklijke besluiten
i. Besluiten die door de Koning (in praktijk de ministers) worden genomen en
die nodig zijn voor de uitvoering van bepaalde wetten
ii. Ministers kunnen ook individueel optreden via ministeriële besluiten
c. Internationaal recht
i. Richtlijnen: rechtsregels die door de nationale overheid moeten worden
genomen en verplicht moeten worden opgenomen en verwerkt in eigen
wetgeving. De nationale overheden moeten de door de richtlijn beoogde
resultaten bereiken, maar behouden de bevoegdheid om vorm en middelen
te kiezen
1. Ze maken zelf rechtsregels
ii. Verordeningen: rechtsregels door de Europese Unie opgelegd die geen
omzetting in nationale wetgeving vereisen (of zelfs toelaten), omdat ze
rechtstreeks van toepassing zijn in alle lidstaten
2. Rechtspraak
a. Rechtspraak: het geheel van beslissingen uitgesproken door verschillende
rechtscolleges. Hoewel ze juridisch niet bindend is, is ze belangrijk
3. Gewoonte
a. Gewoonterechtelijke regels zijn gebaseerd op welbepaalde en herhaalde
handelswijzen die als algemeen bindend worden aanvaard.
bekendste voorbeeld: vermoeden van positieve hoofdelijkheid tussen meerdere
ondernemers die contractueel verbonden zijn ten overstaan van hun schuldeiser
4. Rechtsleer
, a. Rechtsleer: het geheel van studies geschreven door rechtsgeleerden.
rechters zijn niet gebonden door deze studies, maar de rechtspraak wordt er wel
door beïnvloedt (indirecte rechtsbron)
Het ondernemingsbegrip
Art. I.1. Behoudens andersluidende bepaling, wordt voor de toepassing van dit Wetboek verstaan
onder:
1° onderneming: elk van volgende organisaties:
(a) iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit* uitoefent;
(b) iedere rechtspersoon**;
(c) iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid***.
Niettegenstaande het voorgaande zijn geen ondernemingen, behoudens voor zover anders bepaald
[…]:
(a) iedere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid die geen uitkeringsoogmerk heeft en die ook in
feite geen uitkeringen verricht aan haar leden of aan personen die een beslissende invloed
uitoefenen op het beleid van de organisatie;
(b) iedere publiekrechtelijke rechtspersoon die geen goederen of diensten aanbiedt op een markt;
(c) de Federale Staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, …
* beroepsactiviteit:
1. Duurzaamheid; niet eenmalig of occasioneel
2. Met winstoogmerk om in levensonderhoud te voorzien
** rechtspersoon
1. Afzonderlijke entiteit met zelfde rechten en plichten als een natuurlijk persoon en macht om
in rechtsverkeer autonoom op te treden
*** iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid
1. Maatschappen, bepaalde buitenlandse vennootschappen, …
2. Uitzondering: organisaties zonder rechtspersoonlijkheid, die geen uitkeringsoogmerk hebben
en die ook in feite geen uitkeringen verrichten aan leden of personen die een beslissende
invloed hebben op het beleid
a. Feitelijke verenigingen (bv studentenclub)
b. Feitenkwestie beoordeelt alles
Belang ondernemingsbegrip
– Geen uniform aanknopingspunt voor “alle” regels binnen het ondernemingsrecht of economisch
recht
– Van belang voor bepalingen rond:
– Inschrijvingsplicht in KBO (Boek III, titel 2 WER)
– Boekhouding van ondernemingen (Boek III, titel 3, hoofdstuk 2 WER)
– Insolventie van ondernemingen (WCO; faillissement) (Boek XX WER)
– Materiële bevoegdheid Ondernemingsrechtbank
– Bewijs in ondernemingszaken
– Niet van belang voor:
– Mededinging (Boek V WER) oud ondernemingsbegrip (duurzaam es. act. verrichten)
, – Marktpraktijken en consumentenbescherming (Boek VI) oud ondernemingsbegrip
(duurzaam ec. act. verrichten)
– Handelscontracten (handelstussenpersonen) irrelevant
– IP-law irrelevant
De ondernemingsrechtbank
• Vredegerechten: (per kanton)
– Algemene bevoegdheid: geschillen tot 5.000 euro (art. 590 Ger.W.)
– Bijzondere bevoegdheid: art. 591 Ger.W. (verhuring onroerende goederen, mede-
eigendom, …), ongeacht bedrag vordering
• Rechtbank eerste aanleg: (provinciaal/arrondissementeel met afdelingen)
– Algemene bevoegdheid voor alle geschillen vanaf 5.000 euro, tenzij uitsluitende
bevoegdheid ander rechtscollege
, • Ondernemingsrechtbank: (per ressort met afdelingen; bijv. ondernemingsrechtbank Gent,
afdeling Brugge)
– Elke kamer 1 beroepsrechter + 2 lekenrechters (bijzittende ondernemers)
– Procedures:
• Gewone procedure: dagvaarding – behandeling – vonnis
• Uitzonderingsprocedures: kortgeding & zoals in kortgeding
– Bevoegdheden van de Ondernemingsrechtbank
• Algemene bevoegdheid: geschillen tussen en tegen ondernemingen (zie verder),
die niet vallen onder de bijzondere bevoegdheid van andere rechtscolleges (art.
573, 1e lid Ger.W.)
• Art. 573, 1e lid Ger.W.: “De ondernemingsrechtbank neemt in eerste aanleg
kennis van de geschillen tussen ondernemingen als bedoeld in artikel I.1, 1°, van
het Wetboek van economisch recht, die niet vallen onder de bijzondere
bevoegdheid van andere rechtscolleges en die, wat betreft natuurlijke personen,
betrekking hebben op een handeling die niet kennelijk vreemd is aan de
onderneming.”
• Art. 573, 2e lid Ger.W.: De vordering gericht tegen een onderneming kan onder
de in het eerste lid, bepaalde voorwaarden eveneens voor de
ondernemingsrechtbank worden gebracht, zelfs indien de eiser geen
onderneming is. […]
• Keuzemogelijkheid eiser, tenzij:
• Bijzondere bevoegdheid ander RC, of
• Geschil betrekking op een handeling die kennelijk vreemd is aan
de onderneming, wanneer verweerder = onderneming-NP
• Bijzondere bevoegdheid: art. 574 Ger.W.:
• Geschillen ter zake van [binnen] een vereniging met
rechtspersoonlijkheid, stichting of vennootschap bijvoorbeeld
geschillen tussen vennoten
• Geschillen die ontstaan uit insolventieprocedures
• Art. 574 GER. W.: “De ondernemingsrechtbank neemt kennis:
1° van geschillen ter zake van [binnen] een vereniging met
rechtspersoonlijkheid, stichting [= nieuwe uitbreiding] of vennootschap,
met uitzondering van een vereniging van mede-eigenaars, evenals van
geschillen die ontstaan tussen hun voormalige, actuele of toekomstige
vennoten of leden met betrekking tot de betrokken vennootschap,
stichting of vereniging;
2° van vorderingen en geschillen rechtstreeks ontstaan uit een
insolventieprocedure …”