Hoorcollege
Inleiding
1. Taalbeschrijving (p. 8-9)
a) Lexicon
= beschrijving van de elementen van een taal
- woorden & uitdrukkingen
- morfemen = kleinste betekenisdragende elementen (veranderen betekenis)
= bouwstenen van woorden
bv. tafel + -s/-tje/-tjes
morfemen
- fonemen = kleinste betekenisonderscheidende elementen
(klanken die voor een betekenisverschil zorgen)
= kleinste klankeenheden in klanksysteem
bv. fiets <-> niets
fonemen
b) Grammatica
= beschrijving van de regels om taalelementen te verbinden tot grotere gehelen
- syntaxis (= zinsleer)
-> verbinding van woorden tot woordgroepen en van woordgroepen tot zinnen
- morfologie (= vormleer)
-> verbinding van morfemen tot woorden
-> concreet: regels voor vervoeging, verbuiging en woordvorming
- fonologie (= klankleer)
-> verbinding van fonemen tot morfemen
- semantiek (= betekenisleer)
-> grammaticaal: semantische beperkingen op grammaticale verbindingen
-> lexicaal: betekenis van woorden en morfemen
1
,2. Traditionele grammatica (= schoolgrammatica) (p. 10-12)
a) Algemeen
- ontworpen voor Latijn & Grieks
- later: toegepast op volkstalen, bv. het Nederlands
- 2 delen: 1. Woordleer
2. Zinsleer
b) Woordleer
= woordontleding, taalkundige ontleding
- woordsoorten: -- zelfstandig naamwoord (substantief)
-- voornaamwoord (pronomen)
-- lidwoord (artikel)
-- telwoord (numerale)
-- bijvoeglijk voornaamwoord (adjectief)
-- bijwoord (adverbium)
-- werkwoord (verbum)
-- voorzetsel (prepositie)
-- voegwoord (conjunctie)
-- tussenwerpsel (interjectie)
c) Zinsleer
= zinsontleding, redekundige ontleding
- zinsdelen onderscheiden op basis van functie in de zin
- zinsdelen: -- gezegde: werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde
-- onderwerp
-- voorwerp: lijdend voorwerp (LV), meewerkend voorwerp (MV),
bezittend voorwerp (BV), voorzetselvoorwerp (VzV) ...
waarop of op wie is de handeling, werking of toestand gericht?
-- bijwoordelijke bepaling: tijd, plaats, reden ...
-- andere bepalingen (bv. niet)
3. ANS (p. 12-13)
= Algemene Nederlandse Spraakkunst (≠ spelling)
- Belgisch-Nederlandse samenwerking
- financiering: o.a. Nederlandse Taalunie
- karakter: descriptief (= beschrijvend) (<-> normatief (= voorschrijvend))
2
,- 1984: 1e editie, 1997: 2e editie
- 2002: Elektronische ANS
- 2021: online systematisch herwerkt
Reden?
o Taal verandert
o Normen over taal evalueren
o Nieuw onderzoek over Nederlandse grammatica
Nieuwe labels?
o Geografische variatie: Nederland, België en Suriname
o Stilistische variatie: wel of geen standaardtaal, formeel of informeel
Deel I: Het woord
1. Morfologie (= vormleer)
zie werkcolleges
2. Het zelfstandig naamwoord (substantief ) (p. 15-24)
A. Semantisch (~ betekenis)
soortnaam eigennaam (*)
(= unieke referentie)
CONCRETA
(= waarneembaar)
- voorwerpsnaam persoonsnaam (**) boer Ardennen
diernaam (**) paard Piet
zaaknaam (**) stad Brussel
- stofnaam hout /
- verzamelnaam (collectiva) vee Ardennen
ABSTRACTA liefde april
(= niet waarneembaar)
3
, *meestal beginnend met een hoofdletter, maar uitzonderingen
-> bv. maanden, dagen, culturele
stromingen
**telbaar
B. Morfologisch (~ vorm)
a. Getal
- algemeen: enkelvoud (singularis) + meervoud (pluralis) (= numerus of getal)
-- meervoud op -en, bv. boeren
-- meervoud op -s, bv. merries
-> laatste syllabe is meestal een doffe e
- stapelmeervoud: aan oorspronkelijk meervoud -er is nog een -en toegevoegd
(vb. kinderen, eieren)
- uitzonderingen:
-> singularia tantum: alleen enkelvoudsvorm - bv. vee, zand, buit, politie
-> pluralia tantum: alleen meervoudsvorm- bv. Ardennen, hersenen, manen
b. Naamval
- specifiek voor bezitsvorm van eigennamen: genitief (= casus of naamval)
bv. Jans paard
genitief = enige nog productieve naamval in het Nederlands
C. Syntactisch (~ zin)
- substantief: typisch in combinatie met de of het, bv. de boer, het vee
- verwijzing naar substantieven: lidwoord bepaald door genus (mv. genera)
= grammaticaal geslacht
! grammaticaal geslacht ≠ biologisch geslacht !
bv. een kleine koe -> koetje
bv. het meisje -> grammaticaal: O <-> biologisch: V
! grammaticaal geslacht is soms betekenisafhankelijk !
bv. pad -> de/het pad
1. Persoonlijk voornaamwoord
hij -> mannelijk (M)
zij -> vrouwelijk (V)
het -> onzijdig (O)
4