Werk en welzijn
Hoofdstuk 1. Werkgeluk
1.1 Geschiedenis van het werkgeluk
A. Prehistorie
jager-verzamelaars die rondtrekken
werk = (over)leven
o alles delen met je groep
o geen verwachtingen van geluk op het werk
o gewoon doen
B. Landbouwrevolutie
sedentair + domesticeren, opslaan van goederen voor de winter
o sedentair: op vaste plaatsen wonen
o domesticeren: ipv op dieren jagen, dieren als huisdier houden
meer opbrengst en voedseloverschotten
o succes voor biologisch overleven: enorme bevolkingstoename
o psychologische nederlaag
werkgeluk daalde: moeten, plannen, hopen, werken
angst en onzekerheid over het weer, oogst, …
morele en religieuze geboden
werk = straf of vernedering
o werk en geluk wordt gescheiden
o wel geluk: buiten werken, oogst zien groeien, planten en dieren
o verzorgen
niet werken: dan ben je lui en dat is één van de 7 hoofzondes
C. Steden en ambachten
in steden: gilden
o werken voor geld blijft een vorm van straf of slavernij (knaap en leermeester)
o waarschijnlijk wel een vorm van trots, tevredenheid, bestaanszekerheid
Karl Marx (19e eeuw)
o verlichtingsfilosoof: uit werk kan je waardigheid en geluk halen
o randvoorwaarden
goede arbeidsomstandigheden
eerlijk loon
afwisselend werk
werk dat betekenis heeft doordat ze het leed van anderen verzacht of hun
genot vergroot
hoop op gelukkig werkleven sijpelt door
steden ontstonden doordat er genoeg overschotten waren en niet iedereen op het land
moest werken voor eten
1
,D. Industriële revolutie (1800-1920)
opdeling in kleine stapjes, iedereen is radartje in een groot geheel
o eindproduct niet zichtbaar
o weinig ambachtelijke kennis of vaardigheden, saai, repetitief, gespecialiseerd, hoge
tijdsdruk
6 op 7, shiften van 10-14u, geen vakantie
o privé bestaat niet (zondag = kerk)
gevaarlijke omstandigheden (Daens)
E. Tijdperk van tevredenheid (1950-1995)
na WO 2
veiliger, minder werkuren, vakanties, hogere lonen
diensteconomie vanaf 70’ (het leveren van diensten)
werk en privé gescheiden van elkaar (thuis was het werk afgelopen)
hoge tevredenheid op het werk
Werk is LABOR (inspanning) + werk is OPUS (uitdaging en zelfverwezenlijking)
Latente deprivatie model (Marie Jahoda)
= werk vervult een aantal functies die cruciaal zijn voor het mentaal welzijn van mensen
structuur in tijd
opportuniteiten tot sociaal contact
gedeeld doel, bijdrage tot de gemeenschap
sociale identiteit (hoe jij naar jezelf kijkt) / sociale status (hoe anderen naar je kijken)
zelfrealisatie, betekenisvolle activiteiten (bijleren)
inkomen (manifest)
Broaden-and-build effect
gelukkig op het werk
o opbouw van mentale reserve/veerkracht voor mindere momenten (build)
o productiever en creatiever, breder blikveld/gedachten, meer oplossingen, beter
samenwerken (aangenamere gevoelens) (effect)
emotional spill-over: wat je voelt op je werk draag je mee naar huis en omgekeerd
o rechtstreeks effect
voordeel van werkgeluk voor bedrijven: blijven gemiddeld 2j langer bij het bedrijf
o minder absenteïsme
o productiever, positiever, betere samenwerking
Tegenkanting bij latente deprivatiemodel
niet alle werk is fijn of goed: stress, overbelasting, onzekerheid, stigma
werk is geen conditio sine qua non voor een goede (mentale) gezondheid
vb: de arbeider in een ploegensysteem aan de band kan ongelukkiger zijn dan de werkloze
(maar meestal niet)
als je van ongewild werkloos naar werkend gaat, stijft je algemeen geluksgevoel met 20%
werk als eigenaardig medicijn: “als ik terug kan werken kan ik pas volledig herstellen”
F. Nu: hoge verwachtingen (1995 - …)
2
, werk biedt mogelijkheid tot veel levensgeluk
verwacht: goed loon, voldoende vakantie, leuke collega’s, toffe job, promotie, bijleren
1.2 Werkgeluk: het concept
A. Hedonistisch werkgeluk (HWG)
het woord
o ‘hedone’ = ‘genot’ in het Grieks
de inhoud
o het hoogste doel = genot
gericht op wat er zich nu aandient en op prettig werk
o maximaliseren van plezier en minimaliseren van pijn
geen grootse projecten of grote spanningen waarvoor je moet zwoegen om
een levensdoel te bereiken
B. Eudemonisch werkgeluk (EWG)
het woord
o eu = goede
o demon = geest
de inhoud: flourishing
o de verwezenlijking van het potentieel dat in je aanwezig is
o zinvolle activiteiten
o engagement, interesse, autonomie, enthousiasme, competentie, flow, betekenis
o te vinden in streven en ijveren, veel tijd en energie steken om werkdoelen te
bereiken, zelfs pijn leiden om deze te bereiken, beter worden
Hedonistisch en eudemonisch werkgeluk
combinatie: ideaal (WG = HWG + EWG)
ijveren zonder te genieten is een gebrekkige geluksstrategie, net als genieten zonder te
ijveren
maar: EWG is niet altijd haalbaar in het werkdomein (je kan ook eudemonisch geluk elders
vinden), en niet iedereen heeft de behoefte
3
, 1. Hedonistisch: werktevredenheid
vraagjes
o Ben je alles bij elkaar genomen tevreden over je werk? (ja/nee)
o Hoe tevreden ben je in het algemeen over je werk op een schaal van 1 tot 10?
antwoordtijd: gemiddeld 3 sec
cognitief‐evaluatief proces: nadenken en oordelen (evalueren)
gevoelsmatige component
o daarom ook positieve correlatie met werkplezier
vereist een vogelperspectief (niet voor iedereen eenvoudig)
o Hoe zit het in het algemeen op mijn werk? Waarom?
stabiel over jaren heen, niet afhankelijk van affect op moment van vraag
werktevredenheid is een fundament (minimum)
maar ook: aanvaardend en lage verwachtingsgraad (het is goed genoeg, werk hébben)
tevredenheid afhankelijk van
o zelfbedrog: handig overlevingssysteem (het is wel oke)
o genen: onderlinge verschillen tussen mensen in algehele tevredenheid voor 30%
o omgevingsfactoren: 5 factoren
loon
evenwicht werk-privé
veiligheid en gezondheid op het werk
relatie met baas en collega’s
interessant werk
2. Hedonistisch: werkplezier
vraagjes
o Hoe vaak heb je goede gevoelens terwijl je werkt en hoe vaak slechte?
o Als je honderd voorbijgaande gevoelens zou hebben op een typische werkdag,
hoeveel daarvan zijn er positief en hoeveel negatief?
gevoelens hebben een functie
toestand van voorbijgaande aard (slechts enkele seconden of minuten)
gelijktijdig goede en slechte affecten ervaren, meestal heeft één de bovenhand
o onderzoek: r(positieve en negatieve ervaren gevoelens) = ‐
des te meer pos gevoelens, des te minder neg (negatieve correlatie)
o 2 dimensies
Hoe aangenaam is het (prettigheid)?
Hoe prikkelend en stimulerend is het (activatie)?
werkplezier wanneer PA > NA
Hoe?
o lachen met collega’s, klanten of cliënten, een
band, ‘vriendschappelijker’
o erkenning van je baas/stagesupervisor/collega
krijgen
o fijne werkomgeving (ramen, groen)
o leuke gevoel dat je hebt wanneer je beseft dat
je goed bezig bent of iets afgewerkt hebt
(overlap AE en EV)
let op: de frequentie aangename dingen die je hebt meemaakt is belangrijk dan de intensiteit
4