Samenvatting Economie semester 1 2021
Hoofdstuk 1: Wat is economie? Object, doel en methode van de economische wetenschap
2.2 Het fundamenteel economisch probleem:
veelvuldige behoeften versus schaarse middelen
Behoefte→ verwijst naar een tekort en verlangen om dit tekort aan te vullen
Vrije goederen→ niet schaarse middelen (bv. lucht)
Opportuniteitskost→ de werkelijke kosten van een gemaakte keuze zijn niet anders dan de waarde
van het beste alternatief dat men opgeeft door deze keuze te maken
Economische goederen: - nuttig
- schaars
- alternatief aanwendbaar
Behoeften: - Talrijk
- Wisselend
- Hiërarchie
Productiefactoren: - Arbeid
- Kapitaal
- Natuur
- Ondernemingscapaciteit
2.4 Definitie volgens Scitovsky
Economie is de sociale wetenschap die tot voorwerp heeft het beheer van schaarse middelen
Drie beheers problemen: 1) Volledige aanwending v.d. schaarse middelen (stabilisatieprobleem)
2) Allocatie (toewijzing) v.d. schaarse middelen (allocatieprobleem)
3) Distributie (verdeling) v.d. economische goederen tussen economische
subjecten (verdelingsprobleem)
2.5 Micro- economie:
Micro-economie bestudeert gedrag van economische agenten (consumenten, producenten)
▪ individueel
▪ onderling
▪ allocatie- en distributieproblemen
2.5 Macro- economie
Macro-economie bestudeert invloed van allocatieprobleem van arbeid en kapitaal op de werking van
een economie
▪ stabiliteitsproblemen (volledige werkgelegenheid, prijsstabiliteit, externe evenwicht en
evenwichtige groei)
1
,3.Het productieproces
3.1 De productiefactoren
▪ Primaire productiefactoren
Arbeid (L): fysisch en intellectueel
Natuur (N): grond, lucht, ruimte en klimaat
▪ Afgeleide productiefactoren
Kapitaal (K): geld, gebouwen, machines, infrastructuur
▪ Ondernemersinitiatief: menselijk kapitaal
3.2 Het productieproces
Kapitaalgoederen zijn indirect → komen niet direct in aanmerking voor consumptie om op die wijze
aan menselijke behoefte te doen, ze worden enkel aangewend om andere economische goederen te
produceren. Daarom spreekt men van afgeleide productiefactoren
Duurzame consumptiegoederen→ goederen die een lange tijdspanne een behoefte kunnen voorzien
Investeren→ verhogen van de hoeveelheid reële kapitaalsgoederen, dus een uitstel van consumptie
3.3 De productiefunctie
Productiefunctie: X= f (L, N, K)
→geeft de relatie tussen de hoeveelheid productiefactoren (input) en de hoeveelheid economische
goederen (output)
Productiviteit→ output/input
Deel (a)→ stijgend concaaf verloop, afnemend marginaal product of afnemende fysieke
meeropbrengst
Deel (b)→ lineair productiefunctie, constante productiviteit
2
,4. De productiemogelijkhedencurve van een land
Punt f= 5 eenheden kleding, 0 eenheden graan
Volle lijn= productiemogelijkhedencurve
Punt u= onder productiemogelijkhedencurve, economisch inefficiënt
Punt z= onhaalbaar zonder technologische ontwikkeling
Technologische ontwikkeling waardoor curve verplaatst ->kijk stippenlijn
De productiecurve is de verzameling van de efficiënte productiemogelijkheden, illustreert de
begrippen
▪ schaarste
▪ opportuniteitskost
▪ Keuzeprobleem (want niets is optimaal)
▪ omvat twee beheers problemen (zie Scitovsky):
▪ volledige aanwending
▪ allocatie van de middelen
De prijs voor kleding uitgedrukt in graan stijgt wanneer je meer kleding wenst…
of ook…
elke eenheid kleding minder brengt minder en minder extra graan op…
driehoek graan/ driehoek kleding -/, -1, -2, -3, -4, -5
3
,Als we eenheid kleding met 1 verhogen van 0->1, kost het 1 eenheid graan
Als we eenheid kleding met 1 verhogen van 1->2, kost het 2 eenheden graan
Heel belangrijk!
5. Het verruimen van de productiemogelijkheden van een land
a) Arbeidsverdeling→ specialisatie in het productieproces
Gevolg: arbeidsproductiviteit is toegenomen
b) Vooruitgang in de technologische kennis→ verhoogt de arbeidsproductiviteit en bijgevolg de
productiemogelijkheden
c) Wijzigingen in de economische ordening→ Verhoging productiemogelijkheden
A, B en C zorgen ervoor dat de productiemogelijkhedencurve naar rechts verschuift
X= f (L, N, K, T)
T= Technologie
Technologische vooruitgang verschuift grafisch de productiefuncties naar boven en het verruimt de
productiemogelijkheden
Stippenlijn is de verruimde productiemogelijkheden
6. Skip
7. Methodologische aspecten van economische analyse
7.1 Hypothesen
Homo economicus –-> optimaliserend gedrag en prikkels
a) Eerste basishypothese: mensen reageren op prikkels, ze passen hun gedrag aan
(aanpassingen in prijzen, verandering van reglementen, sociale druk …)
b) Tweede basishypothese: het geobserveerd gedrag van mensen, bedrijven en organisaties
verklaren en voorspellen door ervan uit te gaan dat dit gedrag het gevolg is van
optimaliserend gedrag. Kan niet formeel bewezen worden, wel empirisch nagaan of de
voorspellingen stroken met de realiteit
c) Derde basishypothese: ceteris paribus-assumptie (als het overige gelijk blijft; onder gelijke
omstandigheden)
4
, 7.2 Het belang van ‘marginaal’ denken
Marginaal verwijst naar de invloed van een kleine verandering in een bepaalde variabele op een
andere
Als de marginale kosten (nadelen) groter zijn dan de marginale opbrengsten (voordelen), kiest de
rationele beslissingsnemer ervoor de aanpassing in het actieplan niet door te voeren. Als de
marginale opbrengsten groter zijn dan de marginale kosten, gaat men het actieplan wel uitvoeren
7.3 Positieve en normatieve economische analyse
Positieve analyse: implicaties van de maatregel kennen
Normatieve analyse: Waardeoordelen over wat menselijk is en wat niet gewenst is, gegeven de
maatschappelijke preferenties omtrent de efficiëntie, verdeling enz. (voorbeeld p.41)
7.4 Statische versus dynamische analyse
Statische analyse: bestudeert economische verschijnselen (endogene variabelen) met als
uitgangspunt data de relevante verklarende factoren (exogene variabelen) onmiddellijk op het
fenomeen inwerken en zelf gedurende de analyse ongewijzigd blijven. Als er een verandering in de
exogene variabelen wordt aangebracht, wordt er een nieuwe evenwichtstoestand afgeleid en
vergeleken met de vorige toestand (comparatieve statica) (foto)
Dynamische analyse: onderzoekt het tijdspad en het aanpassingsproces bij de overgang van het ene
economische situatie naar de andere. (film)
Conclusie: Het verschil is vergelijkbaar met het verschil tussen een foto en een film
7.5 Deductieve en inductieve methode
Deductie: er wordt uitgegaan van bepaalde axioma’s waaruit nieuwe besluiten worden afgeleid. Men
kan nagaan of die conclusies realistisch zijn
Inductie: er wordt uitgegaan van feitelijke observaties
7.6 Econometrie, speltheorie en experimentele economie
Econometrie: combineert elementen uit de economische theorie, de wiskunde en de statistiek en is
erg geschikt om economische theorieën empirisch te verifiëren.
Speltheorie: strategisch gedrag van economische agenten te analyseren.
7.7 Formeel en materieel object van de economie als wetenschap
Economische analyse: economische agenten houden rekening met beperkingen zoals inkomen, tijd,
cognitieve vermogens, technologische en maatschappelijke mogelijkheden van de omgeving om
‘hun’ welvaart te maximaliseren. Geen vooropstelling van eigenbelang of winstmaximalisatie als
maat voor de welvaart van de economische agenten.
8. Skip
5