Ontwikkelingspsychologie
1. Inleiding in de ontwikkelingspsychologie
1.1. Inleidende vragen & begrippen
Wat is ontwikkelingspsychologie?
- Definitie: De studie die men probeert te begrijpen hoe een mens ontwikkelt van conceptie tot
dood
- Nature: Genetische eigenschappen en de daarbij horende rijping
- Nurture: Invloeden vanuit de omgeving, “men is zo geworden”
Hebben kinderen dan zelf geen invloed op hun ontwikkeling?
- Het kind is in staat zijn eigen ontwikkeling te sturen
- Het actieve of creatieve kind
- Zelfbepaling en autonomie
- Neemt toe met de leeftijd
Omgevingsinvloeden spelen een sterke rol wanneer ze extremer zijn en dit meestal in negatieve zin
Vb. pesten –> negatief zelfbeeld
Vb. weinig taal -> taalontwikkeling
Gevoelige periode (sensitieve periode)
- Een kind is rijp om iets aan te leren
- Het is de ideale periode om iets aan te leren
Bv. rond de leeftijd van 3 jaar zijn de hersenen klaar om een tweede taal aan te leren
Waarom ontwikkelingspsychologie?
- Eerst moet je kennis opdoen rond de ontwikkelingspsychologie, daarna kan je al je kennis
toepassen in de opvoeding & onderwijs.
Ontwikkeling is een complex samenspel van aanleg, milieu en zelfsturing
- Aanleg: Iets dat je meekrijgt van bij je geboorte
- Milieu: Iets dat je meekrijgt vanuit je omgeving
- Zelfsturing: leiden van je eigen gedrag
Examen: Factoren kunnen uitleggen: aanleg, milieu, zelfsturing
De ontwikkeling van een kind evolueert geleidelijk aan, maar ook in stappen
- Kwalitatieve benadering:
Zich stapsgewijs ontwikkelen
In stadia
- Kwantitatieve benadering
Geleidelijk veranderen (vloeiend)
De perioden van het leven (blz. 26)
- Examen: benaming en leeftijden kennen
Benaming Periode Ontwikkelgebieden en onderzoeksvragen
Prenatale periode Voor de geboorte -Aandacht voor de lichamelijke ontw.
Babyperiode 0-18 maanden -Goede hechting
-Vroeg sociaal gedrag
-Ontwikkeling van motoriek = aandachtspunt
Peuterperiode 18 maanden- 3j -Taalontwikkeling & Denkontwikkeling staan centraal
-Sociale ontwikkeling, ontwikkeling van motoriek en
hechting van belang
Kleuterperiode 3-6 jaar -Taalontwikkeling = aandachtspunt
-Sociale ontwikkeling, ontwikkeling aanvankelijk
rekenen en het leren controleren van emoties
Lagere schoolperiode 6-12 jaar -Sterke focus op schoolse ontwikkeling
Adolescentieperiode 12-20 jaar -Sociale en emotionele ontw
-Ontw. Van identiteit
, Periode van vroege volwassenheid 20-30 jaar -Verdere verfijning van denkvaardigheden & sociale
mogelijkheden
Periode van de volwassenheid 30-60 jaar -Focus op werk en gezin
Periode van latere volwassenheid Ouder dan 60 J -Onderzoek naar verminderen van cognitieve &
motorische vaardigheden
1.2. Periodes en leeftijden
Tijd is belangrijk om te ordenen in de ontwikkelingspsychologie
Bepaalde periodes vallen samen met andere belangrijke periodes:
- Van babytijd naar peutertijd met eventueel de instapklas (tussen 2.5-3 jaar)
- Overgang van instapklas naar de kleuterklas
- Overgang van kleuterklas naar lagere school
- Overgang van lagere school naar middelbare school
Afgebakende periodes markeren typische onderzoeksvragen en eigenschappen of vaardigheden die bij
een kind aanwezig zijn
Voorbeeld: wanneer een kind niet de mogelijkheden heeft gehad om zich veilig te hechten,
dan is er een kans dat de verdere emotionele ontwikkeling in de adolescentie moeilijker
verloopt of verstoord is (bv. niet in staat zijn om vriendschappen aan te gaan, vermijden van
duurzame relaties)
Spreekt voor zich dat kinderen ondersteund moeten worden
Tabel: opvoedingstaken
Leeftijden Voorbeelden van ontwikkelingsopgaven Voorbeelden van opvoedingstaken
0-2 jaar -Controle krijgen over het eigen lichaam -Een veilige omgeving bieden
-Exploreren -Exploratie aanmoedigen
-Leren spreken -Bepaalde mate van autonomie
-Leren lopen -Praten met het kind
2-6 jaar -Herinneringen proberen vasthouden -Op speelse wijze het kind cognitief stimuleren en
-Leren omgaan met leeftijdsgenootjes ondersteunen
-Leren wat goed is en wat fout -Omgang met anderen toelaten
-Op een gepaste wijze straf en beloning gebruiken
6-12 jaar -Leren lezen, schrijven en rekenen -Schoolse presentaties waarderen
-Contact met leeftijdsgenoten zoeken -Omgang met anderen aanmoedigen
-Fysieke behendigheid ondersteunen -Spelen aanmoedigen
12-16 jaar -Eigen lichaam leren accepteren -Adolescenten toelaten te experimenteren in functie
-Emotioneel afhankelijk worden van het zoeken naar hun identiteit
-De eigen identiteit verder ontwikkelen -Steun bieden
1.3. Een aantal visies op de ontwikkeling van kinderen
Verschillende visies op ontwikkeling
Verschillende tijdstadiums
1.3.1. Psychodynamisch
Begin van de 20ste eeuw
Invloed van het gezin op de ontwikkeling van het kind
Ervaringen of trauma’s in kindertijd van cruciaal belang
Freud: psychoseksuele persoonlijkheidsontwikkeling
Erikson: psychosociale persoonlijkheidsontwikkeling
- Voorbeeld: stel dat een kind snel woorden moet verzinnen omtrent het woord ‘liefde’ en het
aarzelt of geeft ongewone associaties zoals verdriet en verlies, dan kan dat een aanzet zijn om
hierover de therapie of het gesprek verder uit te bouwen
1.3.2. Behaviorisme
Geeft invloed op hoe men gedrag kan aanleren
= een leertheorie (andere benaming)
Aandacht voor waarneembaar gedrag
Straffen en belonen zijn belangrijk in opvoeding
Klassieke conditionering
- Het kind leert een toekomstige toekomst voorspellen
Bv: Pavlov heeft een hond leren kwijlen als de bel gaat. Normaal gaat een hond niet kwijlen als
de bel gaat. Het dier maakt na een tijd de associatie met de bel. Hierop moet je wel oefenen
dit lukt niet na 1x.
, Bv. een reclamemakers tonen vaak een mooi beeld dat aangename gevoelens oproept en
koppelen het aan een bepaald product door ze samen te tonen. Op een bepaald moment
roept het zien van het product in de winkel (zonder het aangename beeld) een aangenaam
gevoel op en ga je het sneller kopen
- Controversiële proef: hoe angst creëren voor bepaalde dieren?
Een 11 maand oude jongen liet men herhaaldelijk een luid en onaangenaam geluid horen.
Tegelijkertijd lieten ze hem een rat zien. Van de rat was hij eerst niet bang, maar na een aantal
ervaringen met het helse lawaai vermeed het kind de rat en ontstond er zelf een angst voor
de rat. Later werd er vastgesteld dat het kind ook een angst had ontwikkeld voor andere
kleine dieren.
Operante conditionering
- Die het gedrag van mensen en dieren kan verklaren
- Men leert dat gedrag aanleiding geeft tot een bepaald gevolg
Enkele begrippen uit de leerpsychologie:
- Bekrachtigen:
Positieve bekrachtigers
o Een beloning en versterkt altijd het gedrag
o Als je een kind beloond met een snoepje omdat het kind flink was, dan word het
gedrag positief bekrachtigd door een snoepje
Negatieve bekrachtigers
o Iets onaangenaams verdwijnt of wordt weggenomen
o Stel dat je een kind een opmerking geeft omdat het zijn jas niet aan de kapstok hing.
De dag nadien doet het kind dit nu wel om een nieuwe berisping te vermijden.
- Telkens of af en toe bekrachtigen
Beloningen moet niet altijd worden gegeven wanneer we gedrag willen aanmoedigen.
Aangeleerd gedrag zal door het af en toe bekrachtigen bijvoorbeeld minder snel uitdoven.
- Primaire bekrachtigen
De beloning is een beloning op zichzelf, zoals snoep, drinken, ..
- Secundaire bekrachtigers
De beloning is iets aangeleerds, zoals geld of punten op een rapport
- Straf
Straf vermindert gedrag.
Straf kan bestaan uit het toedienen van iets onaangenaams zoals even aan de kant staan, ..
- Gewenning of habituatie
Een respons verdwijnt bij het herhaaldelijk aanbieden van de veroorzakende prikkel.
Bv. de trein in je achtertuin zal je na verloop niet meer horen.
- Uitdoving en negeren
Gedrag dat niet meer wordt gevolgd door het gewenste effect, zal afnemen of uitdoven.
Bijvoorbeeld: als men geen aandacht meer krijgt van anderen als men iemand pest
Sociaal leren (Bandura)
- Leren gebeurt ook door observeren en imiteren
- Imiteren kan leiden tot beloning
- Imiteren kan op zich reeds voldoening geven
- Belang van besef van onze voorbeeldfunctie
1.3.3. Cognitief-wetenschappelijke benadering
Richt zich vooral op hoe mensen denken, waarnemen en informatie verwerken
Heeft inzicht in de verwerkingsprocessen die in het menselijke brein plaatsvinden
Aandacht blijkt een rol te spelen bij het doorsturen van informatie naar de verschillende geheugens
Het cognitivisme -> belangrijke bijdrage geleverd aan onze kennis over het verwerven en integreren van
informatie en van toepassing ervan
Begrippen:
- Kort sensorisch geheugen (KSG)
- Korte termijngeheugen (KTG)
- Lange termijngeheugen (LTG)
- Werkgeheugen (WG)
Belang voor onderwijs: hoe verder opbouwen van (bestaande) kennis?
- Nadenken over hoe we het best les geven, instructies geven en hoe we feedback geven.
- Rekening houden met de mentale capaciteiten van het kind: zijn verwerkingssnelheid,
voorstellingsvermogen, redeneervermogen, geheugen enz.
, 1.3.4. Systeembenaderingen
Het bio-ecologisch model van bronfenbrenner
Een korte beschrijving van deze vijf lagen, van binnen naar buiten
- Microsysteem
Staat het dichtst bij het kind
Omvat de directe invloeden van gezinsleden, vrienden, leerkracht, …
- Mesosysteem
Gaat om de relaties tussen verschillende microsystemen en hoe die relaties een invloed
kunnen hebben op het kind. Hoe reageren ouders op de vrienden van het kind?
Deze relaties moeten elkaar ondersteunen.
- Exosysteem
Invloeden afkomstig van maatschappelijke systemen
Voorbeelden: de vriendenkring van de ouders, de gemeente, de werkomgeving van de ouders.
- Macrosysteem
Invloeden van wetten, waarden en normen die heersen in de maatschappij
Ook politieke en religieuze normen horen hierbij
Mode, een economische crisis, jeugdcultuur, vrije tijd plaats je hier ook
- Chronosysteem
Buitenste laag
Minst directe invloed op het kind
Invloed van tijd op de ontwikkeling
Oudere kinderen zullen gebeurtenissen anders interpreteren dan jongere kinderen (bv.
scheiding van de ouders)
Dynamische systeemtheorie (DST)
- Wordt vooral binnen het domein van de motoriek en denkontwikkeling beschreven
- Belangrijk begrip bij DST is zelforganisatie
Voorbeeld: 2 kleuters zijn samen in de bouwhoek een blokkentoren aan het bouwen. Kleuren
worden kriskras door elkaar gebruikt, maar de kleuters hebben ontdekt dat de grootte van de
blokken ertoe doet. Een te grote blok plaatsen op een te kleine blok moet worden
gecompenseerd door opnieuw een kleine blok. Soms moeten blokken worden weggenomen
omdat de toren wankelt. Op een bepaald moment ontstaat er toch een toren, die is
opgebouwd van breed onderaan en smal bovenaan. Dit proces is duidelijk ontstaan door
zelforganisatie en is niet het resultaat van een vooraf uitgestippeld plan: het is dynamisch,
iteratief en zelf organiserend.
1.3.5. Neurowetenschappelijke benadering
Gedrag wordt bepaald door de werking van de hersenen (neurale en biochemische factoren) -> er wordt
gezocht naar verbanden tussen functies van de hersenen en gedrag
- Kind zal pas lopen als het er niet alleen lichamelijk maar ook neutraal klaar voor is
- Kind zal pas leren schrijven als de hersenen er rijp voor zijn
Opdracht: 5 tekstjes, in elk tekstje wordt Lena bekeken vanuit een bepaalde benadering.