H01: De heelkundige patiënt: algemene principes
1. Preoperatief risico op verhoogde postoperatieve mortaliteit
Postoperatieve mortaliteit = een van de belangrijkste parameters van het bepalen van de kwaliteit van de heelkundige
zorgen. De ernst van de aandoening speelt hierin een belangrijke rol.
Naast de aard en de ernst van de aandoening zijn er ook een aantal begeleidende factoren:
- Leeftijd (minder dan geslacht)
- Gelschat
- Overgewicht en ondergewicht
- Malnutritie
- Tabak en alcohol gebruik
- Bijkomende aandoeningen zoals diabetes, hartziekten, …
- Medicatiegebruik
- Allergie (kleefpleisters, jodium, penicilline, andere medicatie)
- Psychosociale factoren (angst, sociale opvang, vooral na ontslag)
- Depressie, vroegere psychosen
Een aantal bijkomende onderzoeken worden gedaan om het operatief risico in te schatten:
- Bloedafname
o Telling rode bloedcellen, witte bloedcellen en plaatjes
o Hemoglobine en hematocriet
o Stolling
o Chemie (ionogram, nierfunctie en zo nodig levertesten)
- ECG met 12 afleidingen en ijking
- Radiografie van de thorax
- In functie van de pathologie kan dit aangevuld worden met bv longfunctietesten of urineonderzoeken
! Essentieel dat er een goede anamnese en een goed klinisch onderzoek wordt uitgevoerd.
2. Technieken om het operatierisico te verminderen
2.1. Goede voorbereiding van de patiënt
Ervoor zorgen dat de vochtbalans, zuurtegraad van het bloed en elektrolytenbalans op punt staan. Eventueel de nodige
ademhalingsoefeningen aanleren.
2.2. Minimale invasieve technieken
Toegepast waarbij de operatie door een ‘sleutelgat’ via een scoop kan worden uitgevoerd. Met de scoop kan het
operatiegebied beter worden geïnspecteerd, techniek is preciezer en diepliggende structuren zijn beter bereikbaar.
- Minder postoperatieve pijn
- Minder bloeding
- Minder littekenvorming
- Minder complicaties
- Sneller herstel
- Sneller ontslag
Arthroscopie van de knie, schouder en heup, galblaas verwijderen.
,De Da Vinci robot voor endoscopische benadering, de chirurg zit aan de console op korte afstand van de patiënt (niet
meer steriel gekleed). Videosysteem laat een 3-dimensionale weergave toe, de bewegingen van de chirurg worden zeer
precies overgebracht naar de instrumenten.
Endoscopische technieken worden in heel veel heelkundige disciplines toegepast:
- Longchirurgie – VATS (video assisted thoracoscopy)
- Coronair chirurgie – MIDCAB en hartklepchirurgie
- Digestieve chirurgie – gastric bypass, colectomie, maagring, …
- Endocriene chirurgie – aan bijnieren en nieren
Om te kunnen werken in het abdomen wordt deze gevuld met gas (koolzuurgas), in de thorax moet de long afgelaten
worden. Voor orthopedische ingrepen via de arthroscoop wordt ge gewrichtsholte gevuld met een fysiologische
oplossing.
3. Postoperatieve complicaties
3.1. Shock en hypotensie
Gevolg van bloedverlies, zeker als de bloedvaten niet meer elastisch zijn. Bij mensen met coronair lijden is er vaak ook
een verminderde hartfunctie die een shock zou kunnen verergeren.
3.2. Diepe veneuze trombose
Kan ontstaan bij patiënten met een verhoogde stollingsneiging, in sommige gevallen is dit erfelijk.
- Tumoren
- Uitdroging
- Immobilisme
- Trauma (bekken en onderste ledematen)
- Ondergaan van een ingreep
Postoperatief immobilisme kan het ontstaan van een DVT bevorderen. Een complicatie van DVT is een longembolie
met risico op overlijden.
3.3. Atelectase
= samenvallen van een longsegment, een kwab of zelfs een hele long als de bijhorende bronchus is afgesloten door
een mucusprop.
Dit gebeurt postoperatief als door irritatie van de luchtwegen (inhalatie anesthesie) er meer mucus geproduceerd wordt
en het ophoesten pijnlijk is.
3.4. Aspiratiepneumonie
Ontstaan door aspiratie van maaginhoud in de trachea, risico is hoger als de maag niet leeg is (daarom nuchter). Bij
urgenties is dit vaak niet het geval en moet er bij inductie van de narcose de nodige voorzorgen genomen worden, ook
bij patiënten met slikproblemen).
,3.5. Verwardheid en delirium
Kan op elke leeftijd optreden, maar komt meer voor bij ouderen. Een vooraf bestaande toestand (Alzheimer, vroeger
delirium, psychosen en depressies) werken dit in de hand.
Bij hartoperaties is het risico hoger waarom is niet duidelijk. De overleving op termijn van patiënten met een
doorgemaakt delirium is duidelijk slechter.
3.6. Complicaties ten gevolge van bedlegerigheid
Langere bedlegerigheid kan leiden tot botontkalking, spieratrofie en het ontstaan van huidletsels zoals decubitus.
Mobilisatie en wisselhouding is essentieel.
Complicatie is gekoppeld aan het postoperatief verblijf en niet aan de operatie zelf.
, H02: Heelkunde van beenderen en gewrichten
1. Traumatologie: fracturen
1.1. Symptomen, tekens en diagnostiek van fracturen
Een fractuur = een breuk in het bot en wordt vaak gekenmerkt door pijn, vervorming, abnormale beweeglijkheid,
botcrepitaties en functieverlies. Meestal is er door bloeding ook een zwelling.
Als een botstuk uit de huid steekt is de diagnose evident. Sommige fracturen met ernstige consequenties hebben
verraderlijke milde klachten en tekens.
Goede radiografie is hier essentieel: de breuk moet in minstens 2 richtingen tonden en ook de aanpalende gewrichten
moeten volledig zichtbaar zijn.
1.2. Classificatie van fracturen
- De anatomische plaats
o Articulair
o Epifysair (groeischijf)
o Metafysair
o Diafysair
- Al of niet met betrokkenheid van een gewricht
- De richting
o Dwars
o Schuin
o Spiraalvormig
- Enkelvoudig of meerdere fractuurlijnen (communitief)
- Open versus gesloten (fractuurhaard in communicatie met de buitenwereld)
- Al of niet met ernstig weke delen trauma (risico op necrose door schade aan de bloedvaten)
- Verplaatst versus niet verplaatst soms ook geimpacteerd = verplaatst maar met de fragmenten in elkaar
gedrukt
- Naar mechanisme van ongeval (directe versus indirecte kracht)
- Spontaan (denk aan metastasen en stress fracturen) versus traumatisch
Let op: een groenhout factuur betreft de hele omtrek van het bot en niet alleen maar 1 kant.
Sommige beenderen hebben bijzondere fracturen die vaak voorkomen:
- Heup: subcapitaal, pertrochanter , subtrochanter
- Knie (femur) en elleboog (humerus): supracondylaire (let op vaat en zenuwschade)
- Knie: tibia plateau fractuur
- Enkel: uimalleolaire (buitenenkel), bimalleolaire (beide enkels) en trimalleolaire fractuur, pyloon fractuur
- Schouder: humerus hals fractuur, subcapitale fractuur