Embryologie
Prenatale periode:
- embryonale periode: bevruchting tot primitieve lichaamsvorm/ sluiting gehemelte.
- foetale periode: sluiting gehemelte tot geboorte
Postnatale periode:
Verdere ontwikkeling, onderscheid tussen nestvlieders en nestblijvers.
Voortplanting
Gametogenese: spermatogenese en ovogenese
Gametogenese gebeurt in de gonaden.
Mannelijk geslachtsstelsel bestaat uit:
- Testes/teelballen: spermaproductie
- Epididymides/bijballen: spermaopslag en belangrijk voor sperma motiliteit en
bevruchtingscapaciteit
- Zaadplasma: aangemaakt door de accessoire geslachtsklieren, beschermt spermatozoa en
bevat voedingsstoffen
Testis bestaat uit zaadbuisjes (tubuli seminiferi). Die bevatten aan de periferie stamcellen, de
spermatogonium. De spermatogonium beginnen naar het lumen toe te rijpen om de spermatozoa te
vormen. Naast deze kiemcellen bevatten de zaadbuisjes ook sertolicellen. De sertolicellen houden
met hun uitlopers de kiemcellen vast. Een spermatogonium vormt zich om tot primaire spermatocyt.
Deze primaire spermatocyt ondergaat een eerste meiotische deling en er ontstaat een secundaire
spermatocyt. Deze secundaire spermatocyt ondergaat een tweede meiotische deling en er onstaat
een spermatide. Dit gehele proces noemt men de spermatogenese. De uiteindelijke vorming van
spermatide tot spermacel wordt de spermiogenese genoemd. De totale duur van deze processen is
zo’n 2 maanden. Bij de muis duurt dit hele proces zelfs maar een maand en bij de haan 2 weken. De
tijd om van de testis in de cauda epididymis te komen is zo’n 10-12 dagen. Tussen de zaadbuisjes
bevinden zich nog Leydigcellen die belangrijk zijn voor de aanmaak van testosteron.
De meiose van een mannelijk individu start later dan bij een vrouwelijk individu. Bij de vrouw start de
eerste meiotische deling al tijdens de embryonale fase, wanneer de primaire oocyt wordt gevormd.
Deze eerste meiotische deling wordt echter stop gezet in de profase en gaat pas weer verder
wanneer het vrouwelijke individu voor het eerst in cyclus komt. De tweede meiotische deling volgt
meteen, maar wordt ook op stop gezet, nu in de metafase. Deze tweede meiotische deling zal zich
pas gaan voltrekken op het moment dat de eicel bevrucht wordt. Dit is bij elkaar dus een proces van
jaren. Hierdoor is het erg gevoelig voor fouten, veel meer dan bij het mannelijke individu, waar het
proces zich om de twee maanden herhaalt.
De omvorming van spermatide tot spermacel gaat als volgt: de spermatide gaat geleidelijk
cytoplasma afstoten. Over de kern van de spermacel wordt een acrosoom gevormd, een vesikel,
aangemaakt door het Golgi-apparaat, dat hydrolytische enzymen bevat. Deze zijn nodig om de eicel
bij de bevruchting te penetreren. De chromatine zal gaan condenseren, waardoor de acrosoom
smaller wordt, het cytoplasma wordt verwijderd en er wordt een flagel aangelegd. De uiteindelijke
spermacel bestaat dan uit een kern met acrosoom, een centriole, een middenstuk met daarin de
mitochondria die de energie leveren voor de beweging van de staart, de flagel. De vorm van de
spermatozoön verschilt per diersoort. Die van de rat en kip hebben bijvoorbeeld een haakvormige
kop.
,Ovogenese:
Enkele verschillen tussen de dieren: de zona pellucida bij zoogdieren is gelijkaardig met de vitelliene
membraan bij vogels en amfibieën. Daarnaast vormen amfibieën nog een eikapsel in de eileider die
de schaal zal vormen. Het voortplantingsstelsel van vogels is alleen aan de linkerkant ontwikkeld, en
bestaat uit 5 regio’s: infundibulum, magnum, isthmus, schaalklier en vagina (geen uterus!).
De rijping van de eicel gebeurt in het ovarium. Het eerste stadium bestaat uit primordiale follikels.
Zodra zij kubisch worden, spreekt men van een primaire follikel. Er begint zich dan geleidelijk een
zona pellucida te vormen. Als er meerdere lagen follikels rond de eicel liggen, spreekt men van een
secundaire follikel. Er vormt zich vocht tussen de follikels en er ontstaat een lumen, de antrale holte.
De follikel is nu een tertiaire follikel, klaar om te ovuleren. De tertiaire follikel barst open en de eicel
met daaromheen de zona pellucida en enkele follikelcellen (cumulus oophorus) komt naar buiten en
wordt opgevangen in de eileider. De overige follikelcellen vormen dan het corpus luteum gevuld met
progesteron. Wanneer er geen bevruchting plaatsvindt, zal het corpus luteum afsterven en een
corpus albicans vormen. Wanneer er wel een bevruchting plaatsvindt, zal het corpus luteum
onderhouden blijven.
De hypothalamus zorgt voor de secretie van GnRH, dat op zijn beurt de hypofyse stimuleert om FSH
en LH te produceren, waardoor de gonaden ook hormonen gaan produceren.
Bevruchting:
Onderscheid tussen externe en interne bevruchting. Externe bevruchting vindt plaats in een waterige
omgeving, hiervoor is ook chemotaxis vereist (= het aantrekken van de spermacellen naar de eicellen
door het vrijgekomen follikelvocht). Dieren die aan externe bevruchting doen zijn onder andere
vissen en amfibieën.
Interne bevruchting vindt plaats in het eerst deel van de eileider, hierbij is sperma capacitatie vereist.
Ook hyperactivatie en chemotaxis is nodig. Dieren die aan interne bevruchting doen zijn vogels en
zoogdieren.
De spermacel wordt gehyperactiveerd door het follikelvocht en wringt zich tussen de cumulus
oophorus. Zodra de spermacel met zijn acrosoom in contact komt met de zona pellucida van de eicel,
onstaat er een receptor-ligand binding en wordt de inhoud van het acrosoom vrijgesteld. De
hydrolytische enzymen verteren de zona pellucida, zodat de spermacel de plasmamembraan van de
eicel kan bereiken. De plasmamembraan van de zaadcel fuseert met de plasmamembraan van de
eicel en het DNA wordt in de eicel geplaatst. De centriole van de spermacel zal een belangrijke rol
spelen in het vormen van de mitosefiguur.
Om te voorkomen dat er meerdere spermacellen de eicel binnendringen, zal de eicel, zodra de eerste
spermacel binnen is, corticale granulen afstoten. Deze corticale granulen verwijderen de
bindplaatsen voor de andere spermacellen. Ook wordt er elektriciteit gezet op het plasmamembraan
van de eicel waardoor de andere spermacellen worden afgestoten.
Als er echter toch sprake is van het binnentreden van meerdere spermacellen, spreekt men van
polyspermie. Er ontstaat dan triploïdie, waardoor er dus steeds drie chromosomen zijn. Triploïdie is
lethaal.
Bij aneuploïdie is er een afwijking in een chromosomenset. Bijvoorbeeld bij monosomie of trisomie.
Dit kan voorkomen bij autosomale cellen of bij geslachtscellen. Een voorbeeld van autosomale
monosomie is het Prader-Willi syndroom, een voorbeeld van autosomale trisomie is het Down
syndroom. Een voorbeeld van geslachtsgebonden monosomie is het Turner syndroom (XO), een
voorbeeld van geslachtsgebonden trisomie is het Klinefelter’s syndroom (XXY). Chromosomale
afwijkingen ontstaan vaak door een fout tijdens een van de meiotische delingen, non disjunctie
genoemd. Een andere oorzaak is translocatie, maar dit komt minder vaak voor.
,Na de bevruchting gaat de eicel zich delen, van tweecellig naar viercellig naar achtcellig enz. en wordt
dan een morula. Vanaf het achtcellig stadium gebeurt de deling niet meer synchroon. Er vormt zich
een holte en vanaf dat moment heet de cel een blastula. De gehele tijd wordt deze cel nog steeds
omgeven door een zona pellucida. Vanaf het moment dat de zona pellucida openbreekt, spreekt men
van een blastocyst.
De morula bestaat uit blastomeren. Dit zijn totipotente cellen, dat betekent dat ze een embryo en
alle extra-embryonale structuren kunnen vormen. De buitenste cellen gaan prolifereren en worden
kleiner, terwijl de binnenste cellen groter worden (=compaction). Er vormt zich een laag secreet, dat
zich door de zwaartekracht onderaan de cel zal bevinden. Hierdoor zullen de binnenste cellen op dit
secreet komen te liggen, aan de bovenkant van de cel. De cellen aan de buitenkant heten dan de
trofoblastcellen, de cellen aan de binnenkant de embryoblastcellen (ook wel embryonale
stamcellen). Dit stadium is het blastula stadium. De embryoblastcellen en trofoblastcellen zijn
pluripotente cellen, dat betekent dat ze alle weefsels van het embryo kunnen aanmaken, behalve de
vruchtvliezen. Zodra de zona pellucida breekt en het embryo eruit komt, wordt het een blastocyst
genoemd. De zona pellucida verdwijnt zodat de cellen van het embryo contact kunnen maken met de
cellen van de baarmoeder. De embryoblastcellen gaan zich opdelen in twee lagen (=delaminatie). De
bovenste laag heet dan de epiblast, de onderste laag de hypoblast. De hypoblastcellen gaan naar
beneden groeien en bevolken zo de binnenlaag van de blastocyst. De trofoblastcellen aan de
buitenkant zijn nog altijd aanwezig.
Deze klieving kan ook fout gaan. Enkele voorbeelden van fouten zijn:
- Vrije symmetrische mono-/dizygote = tweeling die allebei even goed ontwikkeld zijn
- Vrije asymmetrische mono-/dizygote = tweeling waarbij een van de twee beter ontwikkeld is
dan de ander
- Versmolten symmetrische/asymmetrische = siamese tweeling, versmolten aan elkaar
(diplopagus)
Een voorbeeld van experimentele klieving is klonen. Dit kan door cellen uit een morula of blastula te
halen en in een goede conditie te plaatsen, zodat er twee identieke individuen zullen ontstaan. Ook
kun je een kruising vormen tussen twee dieren door een blastomeer van het ene individu in de
morula van het andere dier te plaatsen.
In plaats van gebruik te maken van embryonale stamcellen, kan met tegenwoordig ook volwassen
somatische cellen reprogrammeren tot embryonale stamcellen met behulp van enkele co-factoren
(iPSC).
Er zijn vier superfamilies van signaalmoleculen belangrijk bij de differentiatie van de cellen:
1) Fibroblast Growth Factor (FGF)
2) Hedgehog (hh)
3) Wingless (Wnt)
4) Transforming Growth Factor (TGF)-beta
Gastrulatie
Komt na de blastulatie en is de start van de organogenese. Van twee kiemlagen (epiblast en
hypoblast) gaat men naar drie kiemlagen (ectoderm, mesoderm en endoderm). De cellen zijn dan
multipotent, dat wil zeggen dat ze niet meer alle weefsels van het embryo kunnen vormen.
Dit gaat als volgt; op het epiblast bevinden zich twee membranen, de buccopharyngeale en de
cloacale membraan. Op deze twee plaatsen zal geen mesoderm vormen. De cellen gaan prolifereren
als het embryo groeit. Op het epiblast ontstaat dan een primitieve groeve met een primitieve knop
(knop van Hensen), samen wordt dit de primitieve streep genoemd. Epiblastcellen zullen dan in de
primitieve knop ‘duiken’ en de hypoblastcellen verdringen en een derde laag vormen. De buitenste
laag wordt dan het ectoderm genoemd, de middelste laag het mesoderm en de binnenste laag het
, endoderm. De primitieve streep zal zich terugtrekken en in het mesoderm wordt een staaf gevormd.
Deze staaf wordt het notochord/chorda genoemd. Het notochord gaat transcriptiefactoren afgeven
aan het ectoderm, waardoor er een vlindervormige verhoging ontstaat. Deze verhoging wordt dan
het neurectoderm genoemd. Het overige ectoderm dat niet is verhoogd wordt dan het oppervlakte-
ectoderm genoemd.
De ligging van de kop- en de staartregio wordt al bepaald voor de gastrulatie door het anterior
visceral endoderm (AVE). Het notochord heeft wel een belangrijke functie bij het bepalen wat links
en rechts komt te liggen. De primitieve knop bevat namelijk ciliën. De ciliën veroorzaken een
ciliënslag naar links, waardoor bepaalde transcriptiefactoren daar tot uiting komen. Als dit fout gaat,
spreekt men van een situs inversus. Daarnaast speelt het notochord een belangrijke rol bij de
vorming van de ogen. Het notochord brengt SHH transcripitefactoren tot uiting die PAX6 factoren
onderdrukken in het centrale deel van de prechordale plaat. Op die manier ontstaan er zijdelings
hiervan twee ogen. Wanneer dit fout gaat, onstaat er maar één oog, een cyclops. Het notochord
wordt geflankeerd door het paraxiaal mesoderm. Naast het paraxiaal mesoderm ligt het intermediair
mesoderm en daarnaast het lateraal plaat mesoderm. De buitenste laag vormt het extra-embryonaal
mesoderm, maar was al aanwezig voor de gastrulatie. Het paraxiaal mesoderm gaat instaan voor de
vorming van de wervels, het intermediair mesoderm zal het urogenitaal stelsel vormen en het
lateraal-plaat mesoderm levert een bijdrage tot de vorming van verschillende organen en weefsels.
De gastrulatie kan ook fout gaan. Enkele voorbeelden zijn:
- Sirenomelie = versmolten/ niet goed ontwikkelde benen doordat de celmigratie niet goed is
verlopen
- Sacrococcygeal teratoma = monstertumor doordat de primitieve streep niet volledig is
teruggetrokken waardoor er een ophoping van epiblastcellen ontstaat.
Neurulatie
Het neurectoderm stulpt in en vormt een neurale groeve. De twee toppen van deze groeve groeien
naar elkaar toe en sluiten zich, waardoor er een neurale buis ontstaat. De buitenkant van het embryo
is dan volledig oppervlakte-ectoderm. De sluiting gebeurt vanuit het midden, waardoor de twee
uiteindes tijdelijk blijven openstaan. Deze openingen heten de neuroporus cranialis en caudalis.
Uiteindelijk zullen deze openingen wel sluiten. Aan de buitenkant van de neurale plaat liggen de
neurale lijstcellen. Deze cellen gaan zich tussen het oppervlakte-ectoderm en de neurale buis
vestigen en vanuit daar migreren.
Omdat het hoofd en de staart in volume toenemen, zal het embryo aan beide kanten een kromming
vertonen (=cephalocaudale welving). Tegelijkertijd zal de dooierzak regresseren.
Het sluiten van de neurale buis kan ook foutgaan (=NTD, neural tube defect). Enkele voorbeelden
zijn:
- Anencephaly = afwezigheid van de grote hersenen.
- Exencephaly= onvolledige sluiting van de craniale neuroporus
- Spina bifida = open ruggetje, onvolledige sluiting van de caudale neuroporus
- Medicijnen zoals valproaat kunnen zorgen voor het niet sluiten van de neurale buis.
Primitieve lichaamsvorm
De kiembladen gaan zich ombouwen en differentieren tot de primitieve lichaamsvorm.
In het lateraal plaat mesoderm treedt apoptose op, waardoor er als het ware twee lagen ontstaan:
de splanchnopleura tegen het endoderm en de somatopleura tegen het oppervlakte-ectoderm. Er
ontstaat nu ook een bilaterale welving, waardoor het endoderm met het splanchnopleura zich
afsnoert van de rest van de dooierzak behalve ter hoogte van de navelstreng. Op die manier ontstaat
de oerdarm met de oerlichaamsholte.