De didactische componenten
1. Inleiding
In dit deel:
- Hoe zelf een krachtige leeromgeving ontwerpen?;
- Verschillende onderdelen vh didactisch proces onder;
- Het proces vh voorbereiden v een les
- De didactische componenten waar je bij het maken v een les(-activiteit) aan sleutelt:
1. De component beginsituatie
2. De component doelen
3. De component leerinhoud
4. De component onderwijsleeractiviteiten
5. De component onderwijsleermiddelen
Elk van deze componenten -> Ontwerp van je les (- activiteit) nog krachtiger
Als leerkracht een bepaalde didactische aanpak;
o Rekening houdend met de beginsituatie + de doelen zal je weldoordachte keuzes
maken om het onderwijs vorm te geven
Bij de voorbereiding nadenken over leerinhouden, organisatie, onderwijsleeractiviteiten
(of werkvormen), onderwijsleermiddelen, evaluatie.
2. COMPONENT BEGINSITUATIE
Elke klas
= Een boeiende groep met heel wat verschillen + gelijkenissen;
- Leerkracht: kan hij bij elke leerling wel iets vertellen;
o Bv.: Hoe het kind leert, waar het kind sterk in is, waar het kind zich voor interesseert,
hoe het kind in de klasgroep ligt, …
Het is belangrijk om als leraar een goed beeld te hebben van elk kind.
Wat?
De beginsituatie
= ‘het geheel van persoonlijke, sociale, situationele en schoolse gegevens die in verband met de te
realiseren onderwijsdoelstellingen v invloed kunnen zijn op het verloop + de resultaten van
onderwijsleerprocessen (Deleu & Wante, 2014).
- Rekening houden met: Kenmerken uit je leeromgeving + met de kenmerken v je lln;
o -> Hebben een invloed op het leerproces + bepalen mee hoe je je vooropgestelde
doelen kan behalen;
o De beginsituatie analyseren: doel
-> Nagaan welke kenmerken een + invloed hebben op de leerwinst, de
prestaties + het welbevinden van de je leerlingen (Standaert & Troch, 2018)
, Dit zal bepalen hoe je je les zal vormgeven (onderwijsleermiddelen, werkvormen,
groeperingsvormen, onderwijsleeractiviteiten,…);
Een goede analyse vd beginsituatie = nodig.
Vragen:
- Wat kennen en kunnen de leerlingen al? Waar zijn ze in geïnteresseerd? Welke specifieke
noden hebben sommige leerlingen met betrekking op je lesonderwerp en doelen? Wat zal
jouw les makkelijker of moeilijker maken? Hoe ziet jouw klas- en schoolcontext eruit?
o -> Deze zaken in kaart gebracht? -> doordachte keuzes maken bij de voorbereiding,
uitvoering + evaluatie van je lessen;
Door rekening te houden met:
o wat de kinderen al kennen en kunnen, met hun interesses, met hun
ontwikkelingsniveau, met de leerinhouden van de vorige les(sen), met de klassfeer,
met actuele gebeurtenissen die de leerlingen raken, …
o Creëren v een uitdagende + krachtige leeromgeving
De beginsituatie achterhalen door:
- Te observeren, gesprekken te voeren met de lln + leerkrachten, de leerlijn te bekijken, de
leerresultaten te analyseren,…;
- Elke leerling, klasgroep + context = Anders;
o Bij het opstellen v je lesvoorbereiding -> nodige info beschrijven die relevant is voor
de inhoud, de opbouw + de doelen van je les;
o Beginsituatie = Verschillen per les;
We onderscheiden drie te analyseren onderdelen om een scherper beeld te krijgen van de
'beginsituatie':
1. De leerlingspecifieke gegevens
2. De voorkennis
3. De organisatie
2.1 De leerlingspecifieke gegevens
Beginsituatie in kaart brengen -> Heel wat verschillen tss de kinderen;
- Leerkracht: Geen uniforme of algemene beginsituatie kunnen opmaken;
- Bij het bepalen vd beginsituatie = Belangrijk om:
o Niet alleen oog te hebben voor de kenmerken vd leerlingengroep, maar ook voor de
individuele kindkenmerken;
o -> Een gedifferentieerde/specifieke beginsituatie hebben + een gepaste
leeromgeving kunnen opzetten;
Je analyseert de lln + probeert info in te winnen die betrekking heeft op je les;
Je schrijft per lesvoorbereiding de relevante informatie op EN je noteert hoe je dit zal
aanpakken;
o Bv.: ('Hans is taalzwak.' is niet voldoende. Wat is precies moeilijk voor hem? Welke
ondersteuning zal je hem bieden? ...).
,Hierbij probeer je op 4 niveaus relevante informatie over je leerlingen te verzamelen en te gebruiken
in je lesvoorbereiding:
1. Cognitieve vaardigheden
2. Affectieve en metacognitieve vaardigheden
3. Psychomotorische vaardigheden
4. Leefwereld
2.1.1 Cognitieve vaardigheden
Cognitieve vaardigheden:
= De vaardigheden die gebruikt w bij de verwerking v informatie.
- Niet elke leerling beschikt over dezelfde cognitieve vaardigheden;
- Voor leerkracht: belangrijk om:
o Te weten hoe de lln leerinhouden verwerkt, hoe hij leerinhoud in het geheugen
opslaat en problemen oplost;
o -> Biedt info over hoe je kan aansluiten bij het leerprofiel vd lln;
Het leerprofiel
= Slaat op de manier waarop lln leren + dus wat hun voorkeur in het leren wegdraagt.
- In de les: Taken voorzien die de verschillende voorkeuren v lln aanspreken;
o Inzetten op die vaardigheden zodat de leerling zich meer aangesproken voelt.
Een voorbeeld
“An die bij de opgave ‘ . = 2 + 5 ‘ reageert met: ‘Dat hebben wij nog niet geleerd.’ of Tom die bij
dezelfde opgave de bedenking maakt dat deze opgave eigenlijk hetzelfde betekent als ‘2 + 5 = .’ ,
verplicht de leerkracht om het bij die twee leerlingen over een andere boeg te gooien. Voor de
leerlingen van het Tom-type vormen zulke opgaven blijkbaar geen probleem; ze herkennen ook in
deze gewijzigde vorm de optelling. Leerlingen als An ervaren moeilijkheden. Zij zijn mogelijk in de war
door de aanbiedingswijze van de opgave. Dat de uitkomst nu niet na het gelijkheidsteken moet
worden ingevuld, verrast hen.”
Je analyseert op voorhand welke lln op cognitief vlak extra uitdaging of net extra
ondersteuning zullen nodig hebben met betrekking op je les;
Onderstaande vragen helpen je om de cognitieve vaardigheden van de leerlingen uit je klas in kaart
te brengen:
- Zijn er leerlingen die sterk zijn in bepaalde leergebieden of met een leervoorsprong? Zijn hier
klasafspraken rond?
- Zijn er leerlingen die bepaalde hulpmiddelen gebruiken? Wanneer gebruik je die?
- Wat zijn de noden op leergebied bij bepaalde leerlingen?
- Hoe pakken de leerlingen problemen aan? Welke strategieën hanteren ze?
- Zijn er leerlingen met leerstoornissen/leerproblemen? Welke ondersteuning wordt er
geboden?
- Welk materiaal kan sommige leerlingen ondersteunen?
- Wordt er in niveaugroepen gewerkt?
, - Is er een leerlingvolgsysteem dat je kan raadplegen?
- Zijn er leerlingen met een handelingsplan/IAC?
- Zijn er leerlingen die de Nederlandse taal nog niet beheersen? Hoe wordt hier mee
omgegaan?
2.1.2 Affectieve en metacognitieve vaardigheden
Affectieve vaardigheden
= Beschrijven hoe de lln omgaan met hun eigen gevoelens + die van anderen + hoe ze reageren in
een bepaalde situatie.
- Het kan zijn dat:
o Een lln met sterk ontwikkelde cognitieve vaardigheden -> zwak kan functioneren in
het omgaan m anderen of mijn zijn/haar eigen gevoelens;
Het begrip ‘metacognitie’
= Heeft te maken met de kennis die een lln heeft over zijn eigen studiegewoonten, welke opvattingen
hij heeft over zichzelf + over het onderwijs + over welke vaardigheden hij beschikt om zijn
leeractiviteiten te sturen + te reguleren (Standaert & Troch, 2018).
- Hier analyseer je:
o De gevoelsmatige wereld v je lln EN de mate waarin ze zichzelf kunnen
inschatten/bijsturen;
- -> Deze vaardigheden een invloed op:
o Het leerproces
o (zie dynamisch-affectief leren en metakennis en metavaardigheden). Heb hier ook
zeker ook oog voor PIJLER 1: Positief en motiverend klas- (en school)klimaat.
Een voorbeeld
“Nour en Sam krijgen een uitdagende taak. Nour start enthousiast. Ze is een sterke leerling die trots is
op haar reputatie van iemand die het altijd snel goed doet. Ze vindt de taak moeilijker dan gedacht
en ze verliest snel de moed omdat het niet meteen lukt. Ze is bang dat ze gaan denken dat ze traag
werkt en niet tot de oplossing kan komen. Ze zegt dat de taak saai is en geeft het op. Sam begint ook
enthousiast. Hij vindt de taak moeilijk en voelt zich uitgedaagd. Zijn eerste pogingen leiden tot niets.
Hij bespreekt de taak met enkele klasgenoten en probeert verschillende strategieën. Hij blijft
proberen en maakt gestaag vorderingen. Het gaat hier over twee leerlingen die de cognitieve
capaciteit hebben deze taak te volbrengen maar waar de metacognitieve vaardigheden mee bepalen
of ze taak al dan niet tot een goed einde kunnen brengen. Bjarne is snel overstuur en kan erg boos
worden. Hij kan niet goed uiten hoe hij zich voelt. Naast de klas is een klein lokaal met allerlei
materiaal om je even af te reageren. Er ligt ook een blad waar Bjarne visueel aan de hand van kleuren
en een prent van een kind kan aanduiden waar hij zich slecht (over) voelt. Bjarne krijgt dus hulp om
zijn gevoelens te uiten.”
Volgende vragen kunnen je helpen deze vaardigheden in kaart te brengen:
- Hoe denken de leerlingen over zichzelf (zelfbeeld)?
- Kunnen de leerlingen zichzelf inschatten op vlak van ondersteuning, zelfstandig werk, …?
- Zijn er bepaalde triggers die maken dat een leerling niet tot leren komt?