THEORIE VAN DE
INTERNATIONALE BETREKKINGEN
1. INLEIDING
1.1 INLEIDING EN ANALYSENIVEAUS
o Theoretiseren over situatie Afghanistan-VS.
• Aanslagen 9/11.
• War on terror.
• Oorlog in Afghanistan.
• Waarom wil VS oorlog? -> invloedsfeer uitbreiden, vrouwen "redden"...
• Waarom faalde VS? -> te veel collateral damage, geen steun meer van Am. bevolking...
o Theorieën leveren kaders en verklaringen.
o Elke theorie = soort bril (met filter) om naar werkelijkheid te kijken.
• Veel strijd tussen theorieën.
o Relevantie van theorieën verschilt volgens tijd en ruimte.
o Theorieën geven inzicht in drijfveren van actoren.
o Bouwstenen: nodig om internationale politieke problemen te analyseren.
• Analyseniveaus.
• Actoren.
• Belangen.
• Macht.
o Waltz en analyseniveaus.
• Over Three Images (analyseniveaus).
• First Image: aard v/d mens.
• Second Image: aard v/d staat.
• Third Image: internationaal systeem.
• Eerste systematische poging over analyseniveaus.
o Analyseniveaus:
• Aard van de mens.
• Individu.
• Staat.
§ Bv. liberalisme.
§ Kan opgedeeld worden in vss onderdelen (bv. Congres, ...).
• Internationaal systeem.
§ Bv. realisme, Waltz.
§ Beleid van staten = reageren op prikkels die uit systeem komen.
• Wereldsamenleving.
• Diplomatie en institutionele processen.
§ Keuze voor diplomatieke format kan verschil maken.
• Discursieve structuur.
§ Over discours, taal en woorden.
§ Via taal zin geven aan politiek.
§ Politiek relevant: (her)verdeelt macht.
§ Bv. verzetsgroepen in Palestina: verwijzing naar burgerslachtoffers, kolonialisme van
Israël.
1
, o Israëlisch discours om gedrag te verantwoorden: religieus narratief, Holocaust-
geschiedenis en vervolging Joden, zelfverdediging tegen Hamas.
• Global History.
§ Internationale politiek niet te begrijpen zonder geheel te zien.
§ Alles is verbonden: nationale politiek niet te snappen zonder mondiale thematiek.
1.2 ACTOREN, BELANGEN EN MACHT IN DE INTERNATIONALE POLITIEK
o Actoren = entiteiten.
• Goed afgebakend.
• Agency hebben.
• Als dusdanig erkend.
• Meer dan enkel mensen.
§ Bv. ook staat, transnational government networks (= afdelingen van staten die
samenwerken), internationale gouvernementele organisaties, NGO's, multistakeholder
partnerships (= netwerkhouders van publieke en private actoren), epistemische
gemeenschappen (= transnationale netwerken van experten), klassen.
o Belangen.
• Wat wil ik? Weet ik wat ik wil?
• Bv. veiligheid, geld, prestige, basisvoorzieningen...
• Belangen = wat actoren willen (doelen).
§ Bv. staat: nationaal belang, nationale veiligheid, soevereiniteit.
• Totstandkoming belangen:
§ Vss theoretische scholen.
§ Bv. neorealisme, liberalisme, marxisme, constructivisme.
• Belangen en (inter)actie:
§ Actoren nemen (inter)actie om belangen te behartigen.
§ Vss mogelijke wegen om belang te behartigen.
§ Belang = meerlagig (1 belang genereert meer specifieke belangen).
o Macht = noodzakelijk om iets te bereiken.
• (1) Soorten van macht:
§ Machthebbenden willen het zo weinig mogelijk over macht hebben.
§ Macht = relationeel.
§ Je hebt macht als je je eigen bestaan en dat van anderen kan vormgeven.
§ Barnett en Duval: 2 dimensies (interactie vs constitutie, direct of diffuus).
o Interactie vs constitutie:
• Interactie = A oefent macht uit op B door mogelijkheden en gedrag in te
perken.
• Constitutie: machtsrelatie kneedt niet enkel gedrag maar ook het zijn.
• Manifeste (daad) vs latente (onzichtbaar, geen daad van machtige)
macht.
o Direct of diffuus:
• Direct: A oefent rechtstreeks macht uit op B.
• Diffuus: tussen A en B is een afstand, A beïnvloedt intermediërende
factoren die bestaansvoorwaarden B mee bepalen.
§ Dwingende macht: A laat B iets doen wat B anders niet zou gedaan hebben.
§ Institutionele macht: A oefent macht uit op B, maar tussen beide staat een institutie (bv.
internationale organisatie).
• Bv. De VS in het IMF met vetorecht.
2
, § Sharp power: inmenging van staten in andere staten (= institutionele macht).
§ Structurele macht: A en B hebben relatie die ook hun wezen bepaalt (bv. arbeid-kapitaal,
kolonisator-gekoloniseerde, meester-slaaf -> vaak in marxistische benaderingen).
§ Productieve (discursieve) macht: macht via kennissystemen en discours.
• Discours geven actoren positie/entiteit en (her)verdelen zo macht.
• Bv. introductie van categorieën als "beschaafd", "schurkenstaat",
"westers", "democratisch".
§ Soft power: andere kunnen beïnvloeden waardoor de andere wil wat jij wil.
§ Hard power: // dwingende macht.
• (2) Bronnen van macht:
§ Materiële machtsbronnen.
§ Direct inzetbaar (militaire capaciteit) >< potentieel (BNP, moet omgezet worden).
§ Sluiten van allianties.
§ Marktmacht (= economische marktpositie).
o Bv. VS: kan meer van anderen afdwingen.
§ Immateriële machtsbronnen.
o Materiële machtsbronnen niet altijd essentieel.
o Bv. besluitvaardigheid: Obama en Cameron met 'rode lijn'.
o Bv. beperkingen: op het handelen, omv ethiek, publieke opinie, imago...
o Bv. durf: risico's durven nemen = meer macht.
o Bv. kwaliteit: van diplomatie, inlichtingendienst...
o Bv. goede ideeën, charisma, geloofwaardigheid (=> soft power).
o Bv. institutionele positie (= institutionele macht).
o Bv. macht door zwakte: land helpen om destabilisering te voorkomen (zie
Rusland) => ook vorm van macht.
• Verschillende speelvelden:
§ Militair, economisch, monetair, ideologisch...
§ Telkens andere machtsverhoudingen.
§ Actor die machtig is op ene speelveld soms minder machtig op ander.
o Bv. Vaticaan machtiger op ideologisch veld dan op militair veld.
o Asymmetrische en hybride oorlogsvoering.
• Ongelijke relaties, middelen en methoden.
• Zwakkeren kunnen nadeel compenseren.
• Nieuwe technologie verandert machtsverhoudingen.
• Bv. cyber war, drones, raketten, huurlingen...
• Technologie voor sharp power.
• Relatie met hybrid warfare.
§ = verzamelbegrip voor traditionele legers in combinatie met ontraditionele methoden
(bv. cyber war, sharp power...).
2. REALISME
2.1 INLEIDING
o Realisme = centrale plaats in internationale betrekkingen.
o Analyse in termen van macht en belangen.
o Oude traditie van denken.
• Voorlopers: Thucydides, Machiavelli, Hobbes.
• Wetenschappelijk dominante strekking in Amerikaanse IB na WOII.
• Vandaag ook belangrijk in Chinese en Aziatische IB.
3
, o Onderscheid tussen:
• Realisme in IB: wetenschappelijk analysekader gebaseerd op macht.
• Realpolitik: politieke praktijk die streeft naar macht.
o Onderscheid binnen wetenschappelijk realisme:
• Tussen balance of power (BOP) traditie en dominantie traditie.
2.2 DE BOP-TRADITIE
2.2.1 REALISME: BOP-TRADITIE
o Klassieke realisten (vooral na WOII): zeer diverse groep.
o Neorealisten (vooral vanaf 1980): defensief en offensief neorealisme.
• Ook structuralisten genoemd (structuur systeem = centraal).
• Defensief neorealisme: Waltz.
• Offensief neorealisme: Mearsheimer.
o Neoklassieke realisten (vooral vanaf einde KO): niet alleen structuur maar ook kenmerken van staten
en beleidsmensen, perceptie (1st en 2nd image) zijn belangrijk.
2.2.2 GEMEENSCHAPPELIJKE BASISELEMENTEN
o 4 kernbegrippen die bij moderne realisten over verschillende stromingen altijd terugkomen:
• Macht.
• Veiligheidsdilemma.
• Grootmachten en polariteit.
• Machtsevenwicht.
o Macht = centrale gegeven in internationale politiek.
o Pessimistisch mensbeeld.
o Mensen/staten streven belangen na/
o Mens streeft naar macht over anderen.
o Onvermijdelijk conflict met anderen (veiligheidsdilemma).
o Verschil tussen internationale en binnenstatelijke relaties:
• Binnen 1 staat:
§ Orde en dominantie.
§ Staat reguleert.
• Relaties tussen staten:
§ Anarchie dus conflict (Hobbes: oorlog van allen tegen allen).
§ Geen ordende rol voor internationale organisties, internationaal recht of moraal.
§ Onvermijdelijk conflict met elkaar (veiligheidsdilemma).
o Verwerping idealistische en ideologische politiek (ideeën spelen geen rol).
o Nationale veiligheid en nationaal belang = centraal.
• Veiligheid in anarchische wereld = essentieel.
• Overleven van de staat = cruciaal.
• Staat = belangrijkste actor (staatscentrisme).
o Macht = centraal in IB:
• Iedereen streeft naar macht en veiligheid -> uit die confrontatie volgt machtsevenwicht.
o Grootmachten > kleine staten.
o Macht wordt normatief gegeven:
• Staat moet naar macht streven of minstens machtsafweging maken en mag zo juist mogelijk
gebruiken (realpolitik).
4