CELBIOLOGIE PARTIM FYSIOLOGIE
EVOLUTIEBIOLOGIE
LEVEN OP AARDE
Menselijk lichaam 40 000 000 000 000 cellen
Nog steeds celdeling bij volwassenen hoge “turn-over”
Kalium-Natrium pomp altijd 3x natrium met 2x kalium + ATP nodig (P afgesplitst)
Hoe wordt het bestudeert? observatie vraagstelling hypothese voorspelling
experiment/observatie conclusie
als dan de hypothese klopt perfect kijk naar voorspelling
als de hypothese niet klopt kijk voor een nieuwe hypothese
Wetenschappelijk onderzoek is toevallig! Meestal ander experiment conclusie gevonden over iets
Karakteristieken v. leven:
- Complex, georganiseerd, bestaande uit cellen
- Homeostase
- Reactie op prikkels
- Energie nodig (fotosynthese/autotroof/heterotroof)
- Groeit
- Kan delen
- Kan evolueren
Domeinen en rijken
PRINCIPES VAN EVOLUTIE
Evolutie = verandering (over lange tijd) van karakteristieken van populaties
Voor Darwin pre-Darwinisme, theologie
Bv. Lamarck, “overerving v verworven eigenschappen” giraffen altijd langere nek om hogere bladeren te
eten, nakomelingen erven dit over (kan niet natuurlijk!!!)
,Dan ontdekking van nieuwe werelden en species (= soorten) + invloed van fossielen
William Smith (verschillende soorten leefden op verschillende tijden hij zag dat hoe dieper graven hoe
ouder de fossielen)
George Cuvier (alles samen gecreëerd, maar sommige al uitgestorven door catastrofen)
James Hutton + Charles Lyell (aarde bestond lang genoeg zodat evolutie normaal en natuurlijk)
Darwin en Wallace, 1e publicatie 1842, 1858 in Linnaean Society London, 1859 “On the origin of Species”
BEWIJS?
1. Fossielen (sommige fossielen zelfs evolutie v land naar zee)
2. Vergelijkende anatomie: Homologe structuren (zelfde opbouw zelfde voorouder)
Structuren zonder aanwijsbare functie (ooit gebruikt maar nu niet meer)
Analoge structuren (zelfde functie, andere opbouw convergente evolutie.)
3. Vergelijkende embryologie (ontologie (= ontwikkeling) is weerspiegeling fylogenie (= verwantschap organismen.))
4. Genetica (nucliden sequentie kan sterk gelijkend zijn, universele biochemische processen)
EVOLUTIETHEORIE DARWIN EN WALLACE 4 VOORWAARDEN VOOR NATUURLIJKE SELECTIE:
1. Variatie binnen populatie (door mutatie is er variatie)
2. Eigenschappen overgeërfd
3. Sommige individuen kunnen beter overleven (hebben meer nakomelingen)
4. Reproductief succes is willekeurig
Vb. Mannetjes Guppie kleurrijker in meren zonder predatoren dan in meren met veel predatoren
<--> Artificiële selectie
EVOLUTIE VAN INDIVIDUEN EN POPULATIES
Evolutie vindt plaats op populatieniveau: “gene pool” = som van alle genen in en populatie
“Allelfrequentie” = bv. 30 dominanten B en 20 recessieve b
evolutie = verandering van allel frequenties binnen een populatie
oorzaken? Mutaties (gunstige mutaties dan leven deze dieren langer, zeldzaam, toevallig)
“Gene flow” (er ontsnapt een soort in een populatie en gaat nr een andere populatie)
“Genetic drift” (veroorzaak random verandering in allelfrequentie bv. Niet alle leden ve
populatie planten voort, extreem, gebeurt niet vaak )
“population bottleneck” (bv. Ijstijd, catastrofe --> bep. allelen)
“founder effect” (klein deel scheurt zich af v populatie --> bep allelen)
Hoe werkt natuurlijke selectie?
- Overleving en reproductie (survival of the fittest kan gewoon de snelste, beste of meeste nakomelingen)
- Fenotype (nat. selectie speelt in op fenotype en zo onrechtstreeks genotype en genetische samenst. popu.)
- Adaptatie (beste fenotypes zijn met beste adaptatie aan milieu (= niet-levende zaken en andere organismen) )
- Co-evolutie (predator en prooi kunnen beiden aanpassen)
- Seksuele selectie (mannetjes laten zien dat er een hoog reproductief succes is als je paart met hem)
Soorten selectie
- Directionele selectie: als heel koud ijsberen met toevallige dikkere vacht beter overleven, na jaren alleen
maar zo een ijsberen
- Stabiliserende selectie: Als de omgeving al perfect is aangepast aan de dieren
- Disruptieve selectie: Als er bv. 2 soorten eten is dan gaat het ene deel zich aanpassen aan dat ene eten en
de andere aan het andere eten en zo uiteindelijk 2 verschillende soorten
, THE ORIGIN OF SPECIES
Species = groep v. “interbreeding” populaties, reproductief geïsoleerd van andere groepen
Isolatie tussen species:
1. Geografische isolatie (fysisch afgescheiden leefgebieden)
2. Habitatisolatie (andere voedselbronnen in zelfde gebied, in andere planten wonen ecologische isolatie)
3. Temporele isolatie (verschillende broedseizoenen)
4. Gedragsisolatie (andere paargedragingen en -signalen bv. Vrouwtjes horen enkel roep v bepaalde soort)
5. Mechanische incompatibiliteiten (Bv. L en R gedraaide slakken paren genitaliën komen niet overeen)
6. Gametische incompatibiliteiten (onmogelijk contact gameten, sperma andere species gaat dood,
chemische of enzymatische incompatibiliteit)
7. Lage overlevingskans voor hybriden (korte levensverwachting voor sommige species die paren)
8. Onvruchtbare hybriden (bv. Liar of muilezel)
Ontstaan van nieuwe species:
- Allopatrische speciatie (geografische scheiding bv. Bergketen komt er door of rivier stroomt er door)
- Sympatrische speciatie (ecologische scheiding bv. Andere voedingsbronnen, fruitvlieg probeert nieuwe
vrucht en blijft daar en zo ontstaat nieuwe soort)
Extinctie:
- Geografische distributie (bv. Een vis leeft in 1 bron op de wereld als die uitdroogt vis soort weg)
- Ecologische distributie (bv. Een vlinder eet alleen van een soort plant als die weg gaat vlinder weg)
- Competitie (2 species met zelfde voedingsbronnen 1 evolueert beter andere sterft uit)
- Habitatverandering of -destructie (bv. Meteoriet inslag, branden/kappen regenwoud, …)
DIVERSITEIT VAN HET LEVEN
Classificatie ‘tree of life’ (zie hier boven)
Wetenschappelijke naamgeving gelijkaardige soorten hebben gelijkaardige naam (bv. Eerste woord zelfde)
Indeling basis v evolutionaire relaties of op basis van anatomische en genetische overeenkomsten
Heel veel verschillende species 1,5 miljoen maar ze denken in totaal 7 – 10 miljoen
PROKARYOTEN, BACTERIËN EN VIRUSSEN
Verschillen Archaea (oerbacteriën) en Bacteria:
- grote verschil is structuur en compositie membraan bact. hebben peptidoglycaan archaea niet
- een beetje verschil tussen ribosomen, RNA polymerase en processen zoals transcriptie en translatie
- ze zijn beiden prokaryoot en heel klein t.o.v. eukaryoten
- celwand geeft de typische vormen
Eigenschappen:
- mobiliteit Bij prok. is flagel soort wiel met bochtje, als wiel draait gaat flagel spiraalvormig draaien
Bij euk. Zit de flagellum vast aan cytoskelet, als dit beweegt, beweegt flagel ook
- Biofilms polysachariden/proteïne, beschermd bacterie tegen Bv antibiotica, hecht zich vast aan materiaal
een voorbeeld is tandplak
- Endosporen Vormt zich in bac. en kapselt erfelijk materiaal en enzymen in
resistent tegen hoge T, droogte, … extreme omstandigheden dus
”overlevingspakket”, overleven bijna alles zodat bacterie niet dood gaat