2.1
1. Je kent de verschillende organisatieniveaus en kan voorbeelden noemen bij elk niveau.
Molecuul: DNA
Organel: lysosoom
Cel: hersencel
Weefsel: spierweefsel
Orgaan: nier
Orgaanstelsel: verteringsstelsel
Organisme: mens
Populatie:
Levensgemeenschap:
Ecosysteem:
Systeem: Aarde
2. Je kan voorbeelden noemen van emergente eigenschappen.
Door samenwerking botten, spieren en zenuwstelsel kan je sporten.
o Emergente eigenschap: interactie van delen van een organisatieniveau waardoor
nieuwe eigenschappen ontstaan.
3. Je kent de 7 levenskenmerken.
Opgebouwd uit 1 of meer cellen
Groei
Voortplanting
Ademhalen
Stofwisseling
Waarneming van en reageren op veranderingen in een omgeving
Organisatie van erfelijk materiaal
4. Je kan deze zin uitleggen “de grootte van de cellen is beperkt door hun oppervlak-
volumeverhouding”.
Hoe groter de cellen zijn, hoe groter de volume is in verhouding met het oppervlakte.
Hoe kleiner de cellen zijn, hoe kleiner de volume is in verhouding met het oppervlakte.
5. Je kan uitleggen waarom naarmate het organisme groter is de verhouding oppervlak-
volume kleiner is.
Als het organisme in een koud gebied leeft, moet het zo min mogelijk warmte verliezen. Er
moet dan in verhouding meer volume zijn dan oppervlakte zodat er minder warmte wordt
afgegeven. Het organisme is dan groter waardoor de oppervlakte-volume verhouding kleiner
is. Als het organisme in een warm gebied leeft, moet het juist warmte verliezen om niet
overbehit te raken. Er moet dan in verhouding minder volume zijn dan oppervlakte. Het
organisme is dan klein waardoor de oppervlakte-volume verhouding groter is.
6. Je kan de logica uitleggen tussen de grote van een organisme en het wel/niet hebben van
gespecialiseerde organen.
Als t organisme groter is, is er meer ruimte voor gespecialiseerde organen.
, 7. Je kan uitleggen wat celdifferentiatie is.
Het proces waarbij onderscheid tussen cellen ontstaat. Cellen verschillen erna van functies
en vorm.
8. Je kent drie verschillende stamcelbronnen en weet waarvoor ze gebruikt kunnen worden.
Bevruchte eicel/embryo
Beenmerg, huid
navelstreng
--> Artsen kunnen weefsels maken en zo patiënten behandelen en voor gentherapie.
9. Je kan uitleggen op welke manier deze drie typen stamcellen genetisch verschillen (zie par
2.4 en 2.5).
Een embryo is ontstaan door een eicel en een zaadcel. Ze kunnen in alles veranderen.
De stamcellen in de huid, beenmerg en navelstreng zijn volwassen stamcellen. Die kunnen
niet in alles differentiëren.
2.2
10. Je kent alle organellen van paragraaf 2.2 uit je hoofd en kent de functies van deze
organellen.
Celkern: bevat DNA met bouwinstructies voor de bouw van eiwitten.
Ribosomen: koppelt aminozuren tot eiwitten.
Endoplastisch reticulum: netwerk membranen. Het ruw ER bewerkt en transporteert eiwitten
die zijn gemaakt door de ribosomen. Het glad ER maakt o.a. vetachtige stoffen zoals
fosfolipiden en maakt giftige stoffen onschadelijk.
Transportblaasje: blaasje met een membraan dat eiwitten van de ene naar de andere organel
en naar het celmembraan.
Golgi-systeem: eiwitten en vetachtige stoffen uit het ER gaan via transportblaasjes naar het
golgi-systeem. Die bewerkt, sorteert en verpakt de eiwitten vervolgens in transportblaasjes.
Mitochondrium: breekt glucose af met zuurstof. Dat levert ATP (energie). Hierdoor kan de cel
functioneren.
Lysosoom: blaasjes met verteringsenzymen die afkomstig zijn van het golgi-systeem. Kan
versleten organellen en stoffen afbreken.
Celskelet: Bestaat uit een netwerk eiwitten. Dit geeft stevigheid en vorm aan de cel.
Centrosoom: speelt een rol bij celdeling.
11. Je kan de stappen van eiwitsynthese noemen van DNA tot eiwit, zowel eiwitten binnen de
cel als buiten de cel (zie ook 2.3 en 2.4).
De celkern geeft RNA dat de bouwinstructies van de eiwitten bevat door aan de ribosomen.
Deze koppelen de aminozuren tot de gewenste eiwitten. Het ruw ER bewerkt en
transporteert deze eiwitten via transportblaasjes naar het golgi-systeem. Die bewerkt,
sorteert deze eiwitten en verpakt ze vervolgens in transportblaasjes. Nu kunnen de
transportblaasjes met de eiwitten door het celmembraan de cel uit. Dit heet exocytose. Voor
dit hele proces is er wel energie (ATP) nodig. Deze energie (ATP) wordt opgewekt door de
mitochondrium.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur merveyalcin. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.